OERA LINDA BOEK: MYSTIFICATIE EN BEDROG

 

 

 

Doorhalingen en slangetjes

 

        

 

Vlekkerig

 

 

Afwijkende paginanummers, afbreekstrepjes in de marge

 

Nieuw onderzoek

 

Het lijkt de gewoonste zaak van de wereld te zijn om in geval van een verdachte kroniek eerst met de vinger naar de eigenaar, ontdekker of aanbrenger van zo'n geschrift te wijzen en vervolgens bedenkingen en verdenkingen te richten op deskundigen, afschrijvers en uitgevers van zulke geschriften. Dat is ook met de twee belangrijkste mystificaties van de Nederlandse letterkunde en historiografie gebeurd, te weten de Rijmkroniek van Klaas Kolyn en het Oera Linda Boek. De werkelijkheid is een stuk ingewikkelder. Niet zelden blijkt iemand, die boven elke twijfel verheven is, uiteindelijk de dader van de mystificatie te zijn. In het geval van de Rijmkroniek van Klaas Kolyn was dat de beroemde historicus en classicus Petrus Scriverius, in het geval van het Oera Linda Boek was dat de Deventer doopsgezinde predikant, taalgeleerde en literator Dr. J.H. Halbertsma. In beide gevallen was geen sprake van bedrog, maar van een wetenschappelijke exercitie. In het geval van het Oera Linda Boek is het werkelijke bedrog m.i. gepleegd door het duo Ernst Stadermann en Cornelis over de Linden, beiden uit Den Helder, die meenden veel geld aan het manuscript of een uitgave daarvan te kunnen verdienen. Dat is uiteindelijk niet gelukt.

 

Er moet welhaast verband zijn tussen het overlijden van boekbinder en uitgever Ernst Stadermann (13 april 1867) en het direct daarna (mei/juni 1867) wereldkundige maken van het handschrift door Cornelis over de Linden. Toeval lijkt uitgesloten. Zo moet er ook verband zijn tussen het verzwijgen van de naam van Stadermann voor Verwijs, Ottema en zijn kleinzoon Cornelis over de Linden IV en het eerste bezoek aan tante Aafje in Enkhuizen in 1845 in gezelschap van Stadermann, terwijl dat medegedeeld wordt door Over de Lindens schoonzoon Jacob Munnik. Ook de aanwezigheid van geleerde boeken op de veilinglijst van Cornelis over de Linden in talen, die hij niet kende, is verdacht. In een brief aan het Fries Genootschap schrijft Staderman's kleinzoon, dat die boeken afkomstig zijn uit de bibliotheek van zijn grootvader. De verdenking dat Stadermann met zijn talenkennis en zijn kennis van boekenvak en uitgeverij verantwoordelijk is voor het bedrog ligt toch wel erg voor de hand.

 

In de negentiende eeuw is de aandacht van onderzoekers in belangrijke mate uitgegaan naar de papierkwaliteit (en in mindere mate naar de gebruikte inkt voor het Oera Linda Boek), omdat dat onderzoek uitsluitsel zou kunnen geven omtrent de datering van het handschrift. De interne datering daarvan was het jaar 1256, toen Hidde oera Linda zijn afschrift van de familiekroniek zou hebben gemaakt. Papierdeskundigen als P. Smidt van Gelder  en Frederik Muller kwamen in juli 1876 tot de conclusie, dat het manuscript ca. 1850 met behulp van machinaal vervaardigd papier gemaakt was en derhalve geen 13de eeuws handschrift kon zijn. Die conclusie sloot aan bij de kritiek van Gerben Colmjon omtrent het moderne taalgebruik en bij de kritiek van Jan Beckering Vinckers omtrent het pseudo Oudfries, waarvan de maker van het Oera Linda Boek zich had bediend. Bovendien werd de vermelding van zojuist ontdekte paaldorpen in de Zwitserse meren in het boek als argument voor de onechtheid aangevoerd.

 

Nadat de onechtheid van het manuscript was vastgesteld, begon de zoektocht naar de maker van het boek, die in de kringen van het Friesch Genootschap werd gezocht. Dat moest iemand of een combinatie van personen zijn, die een gedegen kennis van de Oudfriese taal en wetgeving had, beschikte over kennis op een veelheid van terreinen, van theologie en filosofie tot opvoedkunde en wapenkunde, bijzondere belangstelling had voor volkscultuur en zeer wel op de hoogte was van de vroegste geschiedenis van het Friese volk. Bovendien moest het iemand zijn met literaire kwaliteiten. Aan de mogelijkheid, dat onderscheid gemaakt zou kunnen worden tussen de schrijver van het verhaal en degene(n), die dat verhaal gebruikt c.q. misbruikt zou(den) hebben om daarmee bedrog te plegen, is niet eerder gedacht. Toch ligt daar m.i. de oplossing van de kwestie van het schrijverschap. Ik maak dan ook onderscheid tussen de schrijver van het Oera Linda Boek en de bewerker(s). Als de schrijver van het boek identificeer ik Dr. J.H. Halbertsma, doopsgezind predikant te Deventer en als bewerker(s) van het boek Ernst Stadermann, boekhandelaar annex binder en uitgever te Den Helder, en zijn vriend Cornelis over de Linden, werkbaas bij de Marine in Den Helder. Dat Halbertsma de schrijver is geweest blijkt niet alleen uit het feit, dat hij over alle kwaliteiten beschikte om het Oera Linda Boek te schrijven (zowel taalkundig als literair), maar ook uit het feit dat hij voor het Oera Linda Boek dezelfde structuur van een documentaire familieroman * gebruikte als in zijn 'Het geslacht der van Haren's (1829), maar bovendien zijn informatie ontleende aan en ook zelf schreef in de Overijsselsche Almanak, waarvan hij redacteur was. Dat hij ergens in het Oera Linda Boek karrenvrachten koek en bier voor een feest van jongeren laat aanrukken, kan niet misverstaan worden: Deventer koek en Hengelose bier.

 

* De structuur van de documentaire familieroman lijkt te zijn ontleend aan het Nieuwe Testament, op de keper beschouwd een bundeling van losse verhalen (van vier evangelisten) en diverse briefschrijvers over het leven en sterven van Christus. Ook de bijbel als geheel (Oude Testament en Nieuwe Testament) kan op deze wijze gekarakteriseerd worden als de geschiedenis van het Joodse volk van zondenval tot verlossing van de erfzonde.

 

Opmerkelijk is, dat de bewerker(s) de instructies met betrekking tot het schrift, die in het Oera Linda Boek zelf worden aangegeven, voor het gehele boek hebben toegepast, echter die instructies uit kostenoverwegingen eigener beweging hebben beperkt door alleen gebruik te maken van de hoofdletters (majuskels) en de kleine letters (minuskels) buiten beschouwing te laten. We weten, dat het oorspronkelijke handschrift afkomstig is van boekhandel annex drukkerij Over de Linden in Enkhuizen. Geen toevallige keuze, want het Oera Linda Boek beschrijft het voorouderlijke geslacht van de Over de Linden's.  Hoe en wanneer het oorspronkelijke handschrift bij boekhandel en uitgeverij Over de Linden terecht is gekomen, is nog niet opgehelderd, evenmin of we beschikken over de volledige kopij of dat een deel is zoekgeraakt. Het verhaal eindigt abrupt onder aan een pagina, hetgeen doet vermoeden dat het oorspronkelijke handschrift meer omvat heeft, vergelijkbaar met het (echte) handschrift van de Friese kroniek door Worp van Thabor, dat eveneens afkomstig is van boekhandel Over de Linden in Enkhuizen en tegelijk met het handschrift van het Oera Linda Boek aan Cornelis over de Linden werd overhandigd. Ook van dit handschrift van de Worp van Thabor weten we niet hoe en wanneer het bij boekhandel en uitgeverij Over de Linden in Enkhuizen terecht is gekomen. Ik vermoed, dat het een eigen exemplaar van Halbertsma was, die oude handschriften verzamelde en dat de Worp als voorbeeld heeft gediend voor de uitgave van het Oera Linda Boek.

 

 

Immateriële kenmerken

 

De belangstelling van onderzoekers is uitgegaan naar materiële kwaliteiten van papier en inkt, maar is daarbij volledig voorbijgegaan aan immateriële kenmerken van het Oera Linda Boek, zoals

- het vaste aantal van 32 tekstregels

- de halve regellengte van ca. 30 tekens, wijzend op kolommen,

- de spaarzame wijze, waarop met het beschikbare papier is omgegaan,

- de vele correcties in de marges of gekriebeld tussen de regels (nog afgezien van de vele kennelijke fouten in de tekst),

- het opvullen van blanco regels met slangetjes (zie afbeelding) ,

- de inconsequente woordafbrekingen,

- de zware doorhalingen (zie afbeelding),

- de vlekkerigheid van de bladen (zie afbeelding),

- de beperking tot het gebruik van majusculen,

- de tussenstreepjes tussen woorddelen,

- het ontbreken van katernaanduidingen,

- het ontbreken van aanduidingen voor vervolgpagina's, zoals het eerste woord van een volgende pagina,

- de afwijkende paginanummering 100-28 voor 128, 100-60 voor 160  (zie afbeelding),

enz.

 

 

Van een schoonschrift is beslist geen sprake, eerder van een kladtekst of concept voor de loodzetter.

Van kleurgebruik, afbeeldingen of fraai uitgevoerde initialen, zoals we die in 13de eeuwse handschriften tegenkomen, is in het geval van het Oera Linda Boek geen sprake. Dit alles is tot dusver aan de aandacht van onderzoekers van het Oera Linda Boek ontsnapt. Wel is een enkele keer verwondering uitgesproken, dat het boek geschreven is in een eigengemaakt juulschrift, waarvan de sleutel elders in het boek wordt gegeven en dat Arabische cijfers voor de paginanummers werden gebruikt, terwijl die in de dertiende eeuw in die vorm nog onbekend waren, maar met die kennis is niets gebeurd. Een afzonderlijk element betreft nog de glans of coating van de bladen, volgens Ottema ontstaan door de bladen met een steen te wrijven, maar die verklaring is onjuist, want die werkwijze werd gevolgd bij het gebruik van perkament,  gemaakt van schapen- of geitenhuiden om het uitvloeien van inkt tegen te gaan. In het geval van het Oera Linda Boek is geen perkament gebruikt, zelfs geen geschept papier van katoenvezels met waterlijnen en watermerk, maar van machinaal papier. Die coating is m.i. dan ook het gevolg van het kunstmatig vergelen van het papier in een palingrokerij in Enkhuizen. Onderzoek naar de substantie van de coating (dierlijke vetten) heeft nog niet plaatsgevonden.

 

Grafische woordenlijst

 

In deze website wordt onderscheid gemaakt tussen mystificatie en bedrog.

Mystificatie

 

De mystificatie betreft de in zog. Oudfries gestelde tekst van het Oera Linda Boek, waaraan vrijwel zeker een Nederlandse of Friese tekst ten grondslag heeft gelegen. De zog. Oudfriese tekst is door middel van een woord-voor-woord vertaling met een minimum aan grammaticale regels tot stand gekomen. De aan de Oudfriese wetsteksten i.c. het Asega Boek ontleende tekst verraadt dat er een deskundige aan het werk geweest is, die bij ontbreken van Oudfriese woorden deze zelf naar analogie gevormd heeft, bijv. saltatha = soldaten, waarbij ook een relatie gelegd wordt tussen atha (=bondgenoten, eedgenoten) en de plaatsnaam Athene. Er is sprake van creatief en associatief taalgebruik. Kenmerkend is de drang van de schrijver om steeds maar weer zaken uit te leggen alsof we niet wisten, dat een etmaal 24 uur heeft. Dat leidt tot wonderlijke en komische naamsverklaringen als het bekende neef Teunis (Neptunus), het vernoemen van de Saksen naar de saks (dolkmes) of de verklaring van de volksnaam Alemannen als een volk van alleen mannen, die hun vrouwen van elders moesten roven. Het boek speelt zich af in de Keltische tijd, toen Noord-Holland en Friesland nog slechts van elkaar gescheiden waren door de Vliestroom. Juist voor het aantreden van Adela waren de oude Friezen hun kustgebied tussen Wezer en de Baltische Zee kwijtgeraakt aan de Slavische volken en hadden ze hun kustgebied tussen de Schelde en Bretagne (het voormalige Westland) verloren aan de Galliers. Gevreesd werd, dat nu ook het laatste stukje Friesland van het eens zo machtige Friese Rijk het onderspit moest delven.

 

De tekst is vrijwel zeker ca. 1830-1840* geschreven door de Deventer doopsgezinde predikant en internationaal erkende taalgeleerde Dr. J.H. (Joast) Halbertsma met medewerking van zijn broer Dr. E.H. (Eeltje) Halbertsma, huisarts te Grouw (Fr.). Mogelijk heeft een wandeling door Gaasterland in 1836 met Mr. Jacob van Lennep, schrijver van de in dat jaar verschenen historische roman De Roos van Dekama en diens plannen voor Onze Voorouders Dr. J.H. Halbertsma geinspireerd tot het schrijven van het Oera Linda Boek. Aan die wandeling, op initiatief van Mr. Jacob van Lennep, werd ook deelgenomen door de Harlingse koopman-geleerde Freerk Dirks Fontein, mede-oprichter van het Friesch Genootschap en geinteresseerd in de Friese taal en geschiedenis. De naam Oera Linda Boek is pas later ontstaan. Het boek is ook bekend onder de naam Boek van Adela. Hoe het boek in handen van Cornelis over de Linden c.q. bij de familie van de bekende boekhandel en uitgeverij Over de Linden in Enkhuizen terecht is gekomen is nog niet opgehelderd. Een mogelijkheid is, dat de Halbertsma's het boek zelf in Enkhuizen hebben willen laten drukken bij de gelijknamige boekhandel, uitgeverij en drukkerij van Jan over de Linden. Misschien is zelfs het oude geslacht Over de Linden als onderwerp voor het boek gekozen, zoals de van Haren's voor de familiekroniek Het Geslacht der van Haren's. Fragmenten (1829). In elk geval is voor het Oera Linda Boek dezelfde structuur gekozen van de documentaire familiekroniek, waarin de geschiedenis van een geslacht samengesteld is uit verhandelingen, brieven, notities, gedichten en dergelijke. Het is dus geen lopend verhaal zoals in de literaire familiekroniek als De Roos van Dekama van Jacob van Lennep, maar een afzonderlijk genre.

 

* Deze datering wijkt af van de gangbare datering ca. 1850-1860, gebaseerd op de ontdekking van paalwoningen in Zwitserland. Het betreft een misinterpretatie van de aanduiding Swetsar als Zwitsers. De betekenis van Swetsar is grensgenoten, landgenoten. Dat is ook de betekenis, die Dr. J.G. Ottema daaraan hecht. Paalwoningen waren al in het Midden-Oosten bekend en bijvoorbeeld ook in het merengebied van Noord-Italie. Het boek was al in 1848 in het bezit van Cornelis over de Linden, lang voor de ontdekking van paalwoningen in Zwitserse meren. De datering 1830-1840 is gebaseerd op het voorkomen in het OLB van het moeilijk te vertalen woord ajendomelikhed - eigen aard, eigen karakter van een taal,  Dts. Eigentümlichkeit naar analogie van Volkstümlichkeit, volksaard, volkskarakter. Jacob van Lennep geeft in de Roos van Dekama (1836) aan, dat er sprake is van een nieuw begrip in de literatuur. Mogelijk is dit begrip onderwerp van gesprek geweest tijdens de wandeling.

 

 

DEVENTER MYSTIFICATIE

 

 

 

Dr. J.H. Halbertsma, doopsgezind predikant, taalkundige en literator.

 

 

'Wij zijn het overblijfsel van een groot en beroemd volk, hetwelk de boorden der Noordzee van de Schelde tot de Jutsche kaap besloeg. Dezelfde plek gronds, dezelfde naam, dezelfde, schoon door de loop der eeuwen noodzakelyk gewyzigde taal, zijn door de lotverwisselingen van meer dan 2000 jaren tot op dit ogenblik in ons bezit gebleven. De colonisten, die van ons uitgingen hebben met hun gebied hunne taal, in den grond onze taal, tot alle hoeken der wereld verspreid. Het zal dat overblijfsel niet tot kinderachtingen hoogmoed worden aangerekend, hopen wij, dat het enigen prijs op zijne afkomst stelt, en op zijne taal, die als een onvermaakbare adelbrief, die afkomst bewijst. De gedenkstukken dier taal uitgevende, hare wetten uitvorschende, die taal, zo als zij nog gesproken wordt, mededelende, zullen wij de eigenaardige liefde tot het vaderlandsche niet alleen botvieren, maar tevens de taalkenners verplichten, dat wij een der oudste takken van den Germaanschen taalstam, tot dus verre zo gebrekkig gekend, volledig in het licht stellen, en alzo het veld hunner blikken in het algemeen verwijdende, tevens die taal, die van alle talen het meest en verst over de aarde verspreid is, in hare eerste en zuiverste gronden blootleggen.' J.H. Halbertsma. In: Programma voor Frieslands Kabinet van Oudheden, 1855a, pp. 12- 14.

 

Onder deze volken tusschen de Elbe en den hoek van Jutland zat de onrust van het Friesche uurwerk. Het verholen vuur, de koenheid en de onderneemzucht van het Friesche karakter was hier als in een gemeen brandpunt vergaderd. Van hier heeft zich ons geslacht het eerst ter zee uitgebreid, en door zijne ingeschapene liefde tot vrijheid en vaderland, namen van dezelfde betekenis, ene meerderheid in beschaving en regeerkunst verkregen, die met altoos aandringende en groeiende veerkracht over het lot van twee werelddelen Europa en Amerika tegelijk beslist. Waar het Anglo-Friesche ras regeert, regeert ook de Anglo-Friesche taal. En aan wat hoek van den aardkloot regeert dat geslacht niet?’ In Tresoar 122 Hs, pp. 4-5.

 

Over ‘taalkundigen’: Van het oogenblik, dat men uit de tongvallen gekozen had, dien men tot algemeene landstaal en boekentaal wilde verheffen, wierpen er zich halve en quartgeleerden op, die zich het regt aanmatigden en ook verwierven, om de natie voor te schrijven, hoe zij hare taal te spellen en te spreken had. Dit deden de Johnsons en Walkers in Engeland; dit de academie in Frankrijk, en hier de taal- en letterlievende genootschappen, wier denkbeelden en regels later in een algemeen wetboek, om ieder toch wat te geven, te zamen gehutseld zijn. Op dezen valschen toetsteen toetsen wij de zuiverheid onzer taal. Er is maar één ware toetsteen: de taal van het volk, die door de wijsheid der grammatici nog niet aangeroerd, veel minder gestoord en bedorven is. - HALBERTSMA, Aant. op Spieg. Hist. IV; Inleiding, 41.

Halbertsma was geen Friese nationalist, maar een Europeaan en een anglofiel, die pleitte voor het behoud van de Friese identiteit, de Friese taal en de Friese volkscultuur. NB. Joost Halbertsma vertaalde 'Die Ode an die Freude' (tegenwoordig de hymne van Europa), onder de titel Fryslan opgenomen in Rimen & Telstjes, zijn broer Eeltje Halbertsma schreef de tekst voor het Fries Volkslied.

HELDERS BEDROG



Het bedrog betreft de omzetting van de tekst in juulschrift en de poging om het zogenaamde overoude handschrift te verkopen. Het bedrog is m.i. gepleegd door Cornelis over de Linden, werfbaas van 's Rijkswerf (Marine) in Den Helder en zijn compagnon Johann Ernst Christian (Ernst) Stadermann, voormalig boekbinder te Erfurt (D), die vanwege zijn revolutionaire denkbeelden het land moest ontvluchten, waarna hij in Den Helder zijn oude vak van boekbinder weer opnam en een boekhandel annex leesbibliotheek stichtte, die in de jaren daarna onder de firmanaam Stadermann en Zoon uitgroeide tot uitgeverij, advertentiebureau, postagentschap en leverancier van schoolboeken. Bovendien had hij in 1845 op de Rijkswerf in Den Helder werk gekregen als vertaler. Het Oera Linda Boek bevat duidelijk aanwijzingen, dat het manuscript zoals wij dat kennen bestemd was als concepttekst voor de loodzetter met de bedoeling om het boek in eigen beheer uit te geven door de firma Stadermann en Zoon. Eerst na de dood van Ernst Stadermann nam Cornelis over de Linden het heft in handen, maar slaagde er niet in om het manuscript voor veel geld te verkopen. Het manuscript bleek incompleet, omdat een deel ervan nog onder wijlen Stadermann berustte op een voor Over de Linden onbekend adres, naar ik vermoed in een palingrokerij, waar het lag te vergelen om het overoud te doen lijken. De matte glans over de bladen is een natuurlijke coating met dierlijke vetten. Bovendien ontbrak een vertaling in modern Nederlands. Dat was de eerste zorg van Cornelis over de Linden. In zijn woonplaats Den Helder kon niemand hem een vertaling bezorgen. Overleg met zijn Harlingse vriend Hermannus Siderius leidde ertoe, dat deze contact opnam met het Harlingse schoolhoofd Jansen. Deze had beroepshalve contact met Dr. E. Verwijs, schoolopziener en bibliothecaris van de Friese Bibliotheek in Leeuwarden. Van een vertaling is het toen echter niet gekomen. Daarvoor botsten de belangen en de karakters te veel. De wederzijdse irritaties stapelden zich op.

Over de kandidatuur van Cornelis over de Linden schrijft Dr. J.G. Ottema in zijn aantekeningen:

'Het OLB is niet geschreven door Cornelis over de Linden. Het handschrift is niet van zijne hand. In zijne briefwisseling met mij, was dikwijls sprake van oud-Friesche woorden, die hij dan in oud-Friesche letters uitdrukte. Deze letters waren zeer gebrekkig gevormd, en verschilden hemelsbreed van het zuivere, vaste, en gelukzalige schrift van het oude Handschrift. EIk, die deze brieven inziet, ontwaart bij den eersten oogopslag, dat de schrijver daarvan niet de vervaardiger van het Handschrift wezen kan. Toen hij eenige bladzijden poogde te kopiëeren, die daarna in handen van Dr. Verwijs zijn gekomen, was hij niet in staat dit anders te doen, dan door een blad doorschijnend mail papier op het origineel te leggen en de letters een voor een na te trekken. - Met dien moeijelijken en tijdroovenden arbeid vond Dr. Verwijs hem ook nog bezig. De zoo verkregene facsimiles zijn echter ook nog zoo verschillende van het Handschrift, dat klaarblijkelijk de vervaardiger van deze nabootsing niet tevens de vervaardiger van het origineel heeft kunnen wezen. Met een woord, Cornelis over de Linden is niet in sGoffe taat geweest dat Handschrift te schrijven. [60] Wat meer is, hij heeft het Handschrift niet kunnen lezen. Van de 34 karakters, die daarin voorkomen, kon hij 20 herkennen wegens hunne overeenkomst met den vorm van onze gedrukte kapitaal-letters. Daardoor had hij op de tweede bladzijde van het H.S. gemakkelijk kunnen onderscheiden de woorden: SKREVEN - ACHTHONDRED - LIKO - OVIRA LINDA; en daaruit besluiten dat zijn familienaam reeds in het jaar 800 moest bestaan hebben. Doch de 14 overige karakters waren hem onbekend. En deze zijn het, die ik hem heb leeren kennen en onderscheiden.'' Bron: Dr. J.G. Ottema, Geschiedkundige Aanteekeningen en ophelderingen, 1873, 1878 (vermeerderd).

 

Daaruit blijkt genoegzaam, dat een man als Ottema, die zeer nauw met Cornelis over de Linden heeft samengewerkt en zelfs bevriend met hem raakte, hem niet in staat heeft geacht om het boek te schrijven. Dientengevolge kan zijn rol niet meer geweest zijn dan die van waterdrager.

 

In Ernst Stadermann zie ik de genius achter het bedrog, in Cornelis over de Linden de handlanger. Hij beschikte over de kennis van oude boeken en over de faciliteiten om het bedrog te plegen. Van hem is bekend, dat hij vanwege zijn revolutionaire denkbeelden grote invloed had op Cornelis over de Linden. In de literatuur wordt hij aangeduid als vertaler in dienst van 's Rijkswerf. Hij heeft misschien op afroep vertaaldiensten geleverd, maar zijn werkzaamheden waren van een andere aard. Hij was boekbinder, uitgever, bibliotheekhouder en met zijn zoon Heinrich Adalbert houder van een postagentschap en leverancier van schoolboeken. Bovendien organiseerde hij geregeld tombola's.

Verwijs en Haver Schmidt kunnen niet de schrijvers van het Oera Linda Boek geweest zijn.

In deze website wordt niet uitgegaan van de complottheorie van Prof. Jensma. Die theorie is onhoudbaar gebleken. De leden van zijn vermeende complot (Haverschmidt, Verwijs, Cornelis over de Linden) hebben allen hun betrokkenheid bij het bedrog ontkend. Dr. E. Verwijs is, zoals blijkt uit de correspondentie, eerst via de Harlingse decorateur Hermannus Siderius, vriend van Cornelis over de Linden, en het Harlingse schoolhoofd Jan Frederik Jansen een half jaar later in contact is gekomen met de eigenaar van het manuscript, Cornelis over de Linden en kan dus niet zelf als de schrijver worden aangemerkt. Ook niet in combinatie met HaverSchmidt, want toen deze predikant was in Den Helder bestond het Oera Linda Boek al een jaar of tien-vijftien. Het Oera Linda Boek kan dan ook geen rol gespeeld hebben in de kerkelijke controverse tussen de fijnen en de rekkelijken in de tweede helft van de 19de eeuw zoals Jensma beweert.                                           

 

 

 

 

START - J.G. OTTEMA -  MANUSCRIPT - TRANSCRIPTIEDRW TRANSCRIPTIE - MULTILINGUAL - AANTEKENINGEN -  GLOSSARIUM -  VERTALING  - KANTTEKENINGEN (V.D. MEIJ) - VEILING OVER DE LINDEN -TESTAMENT O.d.L. - GENEALOGIE O.d.L. - GENEALOGIE STADERMANN - CHRONOLOGIE - GEOGRAFIE - LITERATUUR - CORRESPONDENTIE EN (KRANTEN)ARTIKELEN (1845-1867)  (1867-1870) (1870-1874)  (1874-1879)  (1879- ) .

 

  

Rodinbook