DORESTAD MYTHE (VERVOLG)  - TERUG

 

 

 

MYTHE DORESTAD

 

Er is sprake van mythevorming rond Dorestad. Bronnen voor Dorestad zijn bepaald niet eenduidig met betrekking tot het karakter van de plaats: locus, villa, castrum, civitas, vicus, emporium ? Voor het bestaan van Dorestad (Wijk bij Duurstede) worden belangrijke argumenten aan oude bronnen ontleend, te weten de Geographia van de Anonymus van Ravenna (ca. 700) en de Vita Anscharii (ca. 820). In de Geographia van de Anonymus van Ravenna is sprake van Dorostates, de benaming van het patria (vaderland) van de Friezen, liggend omstreeks (sub) de monding van de Rijn. Ravennatis kent geen civitas (stad) Dorestates. Sterker nog in het patria (vaderland) van de Friezen zijn hem in het geheel geen steden bekend, of het moesten Bordonchar en Nocdac zijn, die hem overgeleverd zijn uit de Oudheid (antiquitus). In de Vita Anscharii (Het leven van St. Anskar) is sprake van een bisschop van Dorestad. Dit Dorestad blijkt niet ons Dorestad (Wijk bij Duurstede) te zijn, maar de plaats Dorstadt in Westfalen, niet ver van Goslar, de zetel van de Duitse keizer. Een tweede Dorestad dus. Voor de bronnen die handelen over de invallen van de Noormannen (Denen, Vikingen) geldt dat die hebben plaats gevonden omstreeks de monding van de Rijn. Voor raids op Dorestad (Wijk bij Duurstede) is geen historisch of archeologisch bewijs gevonden. Keizerlijke oorkonden betreffende tolvrijheid en andere privileges voor het Bisdom van Straatsburg maken een uitzondering voor drie keizersgoeden (emporia) Quentovicus (Etaples), Dorestado (Rijnsburg ?) en Clusae (Calais). Het gaat daarbij om drie havensteden (stapelplaatsen) met een vaste vrachtbootverbinding met Engeland. Het 80km landinwaarts gelegen Dorestad (Wijk bij Duurstede) kan onmogelijk als zo'n zeehaven beschouwd worden. En wat de Madelinus-munten met het opschrift DORESTAT betreft, ook daarvoor geldt de vraag, of dat DORESTAT niet op Dorstadt in Westfalen kan wijzen. Er blijft dan niet veel meer van de wereldstad Dorestad over. Alleen een vicus van die naam.

 

HOROLOGIUM VAN RAVENNATIS (ca. 700)

 

Horologium of Toren der Winden, voorganger van onze klokkentorens, waarop nog steeds een wijzerplaat en een windvaan worden aangebracht.

 

Ergo dum sol totam diem per meridianum marginem potentissimi iussu factoris exambulat, unam quamque horam diei verno tempore tamquam horologium ordinem suum per occursum designat, possumus arbitrari universarum gentium patrias per magnum circuitum intransmeabilis Oceani litore positas, et Christo nobis auxiliante subtilius designare. - Zolang bij dag de zon, in opdracht van de almachtige Schepper, langs de zuidelijke hemelzoom voorbijtrekt, en door zijn loop bij de lente-evening [21 maart] als een klok elk afzonderlijk uur van de dag zijn plaats geeft, kunnen wij dan ook de landen van alle volkeren, die in een wijde kring aan de kust van de onpasseerbare oceaan liggen, beschouwen en met Christus’ hulp nauwkeurig aangevenn.

[1] Prima ut hora diei Indorum reperiuntur prosapiae, quorum post terga ad orientalem plagam tanquam ex latere proximus solus intransmeabilis eremus reiacet, qui apud humanos gressus nullo modo totus perambulari invenitur. nam ad frontem eiusdem Indiae Persae inferiores, id est Parthi, convicinantur, sed et aliae nationes eidem Indiae appropinquantes; inter quas et Agarenorum transit brevieremum Madian Nabathaeiolitana patria. - In het eerste uur van de dag vindt men de geslachten der Indi. Daarachter, iets naar het oosten, als het ware terzijde, ligt het dichtstbij alleen maar een onpasseerbare woestijn, die door mensenschreden op generlei wijze helemaal doorlopen blijkt te kunnen worden. Aan de voorzijde van dit India grenzen de Persae inferiors, Parthi geheten, maar ook andere volkeren die dicht bij dit India liggen. Tussen deze en de woestijn van de Agareni ligt kortweg het vroegere land Madian-Nabathaei.

[2] Secunda ut hora diei Persarum est patria, in qua ex Oceano summae partis meridianae pertinens maximus sinus Persicus ascribitur. - In het tweede uur van de dag ligt het land der Persae, waarin de zeer grote Persicus Sinus [Perzische Golf] vermeld staat, die zich uitstrekt vanaf de oceaan aan de bovenkant van het zuiden.

[3] Tertia ut hora diei Araborum quae aromata profert est patria, in qua ex Oceano meridiano pertinens maximus sinus, qui et mare Rubrum conscribitur, Arabicus esse dicitur. - In het derde uur van de dag ligt het land van de Arabi, dat geurstoffen voortbrengt en waarin, naar men zegt, de zeer grote Arabicus Sinus [Arabische Golf] ligt, zich uitstrekkend vanaf de zuidelijke ocean, en die ook als Rubrum Mare [Rode Zee] vermeld staat.

[4] Quarta ut hora diei Aethiopum Auxumitanorum Candacissi et Troglodytorum est patria; in qua iuxta deserta et arenosa loca, quae non longe ab Oceano sita sunt, maximus lacus invenitur Nu saclis, per quem transit fluvius Nilus. qui Aethiopes plerique dracone vescuntur, ut testatur psalmigraphus. cuius patriae ad frontem, ut ad mare magnum dicamus, grandis eremus, qui et Nitrensis dicitur, reiacet, et postmodum spatiosa Aegyptus et Alexandria famosissima. - In het vierde uur van de dag ligt het land der Aethiopes [Aethiopiers] van Auxoume, van Candacissus en Troglodytice. Daarin vindt men naast woeste en zandige niet ver van de ocean gelegen gebieden, het zeer grote meer Nusaclis, waar de rivier Nilus [Nijl] doorheen stroomt. Deze Aethiopes voeden zich merendeels met draken, zoals de psalmist getuigt. Voor dit land, zogezegd aan het Magnum Mare [Grote Zee], ligt de grote, ook wel Nitrensis genoemde, woestijn gevolgd door het uitgestrekte Aegyptus met het roemruchte Alexandria.

[5] Quinta ut hora diei Aethiopia Garamantium reiacet; in qua patria non longe ab Oceano fluvius qui dicitur Gerdilatissimus currit. in qua patria sunt montes qui Naubaboni appellantur, in qua Aethiopia est lacus qui dicitur Licumedis, simulque lacus qui dicitur Augitta, cuius Garamantium patriae ad frontem, multis prae medio spatiis, id est litus maris magni, Mauritaniae Cyrenensis ponitur patria. - In het vijfde uur van de dag ligt het Aethiopia van de Garamantes. In dit land stroomt, niet ver van de ocean, de zeer brede rivier Ger. Ook zijn er Bergen, de Naubabes genaamd. In dit land ligt het meer genaamd Licumedis alsmede het meer genaamd Augitta. Aan de voorzijde van dit land der Geramantes ligt met veel tussenruimte, namelijk aan het Magnum Mare [Grote Zee] , het land Mauretania Cyrenensis.

[6] Sexta ut hora diei Aethiopia Biboblatis ponitur, ubi est lacus qui dicitur Tage, quae patria dum multum existit caumosa, litus Oceani spatiosissimum de sertum habet, in qua patria sunt montes qui dicuntur Tuliatodi. in qua patria litus Oceani item fluvius Ger turbulentus currit, cuius Biboblatis spatiosissimae patriae ad frontem, immensis praemedio spatiis, ut dicamus litus maris magni, tota Africana ponitur regio et Numidia atque Mauritania Caesariensis. - In het zesde uur van de dag ligt Aethiopia Biblobatis, waar een meer genaamd Tage ligt. Daar dit land zeer heet is, heft het aan de zijde van de oceaankust een uitgestrekte woestijn. In dit land liggen Bergen die Cumatodi hêten. Ook in dit land stroomt aan de zijde van de oceaankust de wilde rivier Ger. Aan de voorzijde van dit uitgestrekte land Biblobatis liggen met een onmetelijke afstand ertussen, zogezegd aan het Magnum Mare [Grote Zee], de gehele Afrikaanse streek, Numidia en Mauretania Cesariensis.

[7] Septima ut hora diei Mauritania ascribitur Perosis vel patria salinarum. in qua patria iterum maxima caumata esse videntur; in qua maximum deserti spatium est et montes qui dicuntur Litri post terga patriae procul infra Oceanum tres magnae insulae inveniuntur, cuius a fronte patriae, multa praemedio spatia, id est litus maris magni, Mauritania ascribitur Tingitana, quae confinalis existit supra scriptae Mauritaniae Caesariensis.

In het zevende uur van de dag staat geschreven Mauretania Perosis, ook wel het land der zoutvlakten [=Salinari]. Ook hier blijkt weer een geweldige hitte te heersen. Er ligt een groot woest gebied met het Litricus genaamde gebergte. Achter dit land vinden we, ver in de oceaan, drie grote eilanden. Voor dit land, met een grote tussenruimte, namelijk aan het Magnum Mare [Grote Zee], staat geschreven Mauretania Tingitana, dat grenst aan het eerder genoemde Mauretania Caesariensis. -

 

 

[8] Octava ut hora diei Mauritania dicitur Egel, in qua patria iuxta sinum Oceani sunt montes et ardere ascribuntur. in qua patria litus ipsius Oceani sunt montes qui appellantur Bracae. cuius patriae ad frontem per multorum miliariorum spatia, id est litus maris magni, Mauritania quae dicitur Gaditana ponitur; quae Gaditana barbaro modo Abrida dicitur, quae litus maris magni confinalis existit praelatae Mauritaniae Tingitanae. in qua Gaditana patria gens Wandalorum a Belisario devicta in Africain fugit et nunquam comparuit, cuius Gaditanae patriae proximum fretum Septemgaditanus esse scribitur. - In het achtste uur van de dag heet het Mauretania Egel. In dit land, aan een bocht van de oceaankust liggen Bergen waarbij staat geschreven dat zij in brand staan. In dit land liggen aan die oceaankust ook Bergen die Brace heten. Aan de voorzijde van dit land, op een afstand van vele mijlen, namelijk aan de kust van het Magnum Mare [Grote Zee], ligt Mauretania genaamd Gaditana. Dit Gaditana heet op de barbaarse manier Abrida. Het grenst bij de kust van het Magnum Mare [Grote Zee] aan het eerder genoemde Mauretania Tingitana. In dit land Gaditana werd het volk der Vandali door Belisarius total verslagen; zij vluchtten naar Africa en doken nooit meer op. Er staat vermeld dat vlakbij dit land Gaditana het Fretum Gaditanum [Gaditaanse Baai] ligt.

[9] Nona ut hora diei Spanorum famosissima est patria. - In het negende uur van de dag ligt het beroemde land der Hispani.

[10] Decima ut hora diei Galletiae vel Spaniae Vasconum est patria; quae Galletia ex praedicta Spania pertinet. - het tiende uur van de dag ligt Callaecia en Spanovasconia. Dit Callaecia hoort bij het eerder genoemde Hispania.

[11] Undecima ut hora diei Vasconum est patria, quae antiquitus Aquitania dicebatur. - In het elfde uur van de dag ligt het land der Vascones, dat vroeger Aquitania heette.

[12] Duodecima ut hora diei Britonum est patria; cuius post terga infra Oceanum, ubi longius est duorum dierum cum suis noctibus prospere navigantibus iter, magna insula Brittania reiacet, quam Graecorum philosophi quasi micosmin appellant. et trans ipsam Brittaniam trecentis miliariis spatiis, ubi longius, Scotorum insula in venitur, quae et Ybernia conscribitur. nam iam ultra illam, ut ad occidentalem dicamus plagam, nulomodo ab hominibus terra invenitur. - In het twaalfde uur van de dag ligt het land der Britanni [Bretonen]. Daarachter ligt in de oceaan het grote eiland Britannia. Zelfs bij een voorspoedige vaart duurt de reis langer dan twee dagen en nachten. Griekse geleerden noemen het wel een halve wereld. En meer dan driehonderd mijlen voorbij dit Britannia vindt men het eiland der Scoti [Ierland], ook wel Hibernia genoemd. En nog daar voorbij, zogezegd verder naar het westen is voor de mens helemaal geen land meer te vinden.

[1-12] Itaque per totas duodecim quas signavimus horas diei patrias iussu dei qui producit ventos de thesauris suis fiant venti sex. - Nu waaien er over alle twaalf landen die wij met uren van de dag aangemerkt hebben, zes winden op bevel van God, die ze uit zijn schatkamers voortbrengt.  

Sed ut ad prepositum redeamus, ut dictum est, per nocturnos occursus solis Christo nobis auxiliante possumus arbitrari quomodo litus per latum Oceanum arctoae regiones ponuntur. - Maar om op ons onderwerp terug te komen: Wij kunnen zoals gezegd door de nachtelijke loop van de zon met Christus’ bijstand bepalen, hoe de noordelijke landen langs de kust van de wijde oceaan liggen.

[1] Prima ut hora noctis Germanorum est patria, quae modo a Francis dominatur, ut superais dictum est, cuius post terga infra Oceanum praedicta insula Britania, dum nimis est latissima, invenitur. - In het eerste uur van de nacht ligt het land der Germanen dat nu door de Franken overheerst wordt, zoals eerder gezegd. Daarachter vindt men in de oceaan het eerder genoemde eiland Britannia, [dat Griekse geleerden ook wel een halve wereld noemen], omdat het zo enorm uitgestrekt is.

[2] Secunda ut hora noctis ex parte ipsa Germania vel Frixonum Dorostates est patria, cuius post terga infra Oceanum insulae inveniuntur. - In het tweede uur van de nacht ligt deels dat Germania en het land der Frixones, Dorostate; daarachter bevinden zich eilanden in de oceaan.

[3] Tertia ut hora noctis Saxonum est patria, cuius post terga infra Oceanum insulae inveniuntur. - In het derde uur van de nacht vindt men het land der Saxones; daarachter bevinden zich eilanden in de oceaan.

[4] Quarta ut hora noctis Northomanorum est patria, quae et Dania ab antiquis dicitur. cuius ad frontem Alpes vel patria Albis: Maurungani certissime antiquitus dicebatur. in qua Albis patria per multos annos Francorum linea remorata est. et ad frontem eiusdem Albis Datia minor dicitur, et dehinc super ex latere magna et spatiosa Datia dicitur: quae modo Gipidia [zie 8] ascribuntur; in qua nunc Unorum gens habitare dinoscitur. posthinc Illyricus usque ad provinciam Dalmatiae per tinget.

In het vierde uur van de nacht ligt het land van de Nordomani [Noordmannen], dat door de ouden ook Dania genoemd wordt. Daarvoor [liggen] de Alpes en het land Albis [dat] vroeger stellig Marcumani genoemd werd. In dit land Albis verbleef vele jaren lang een stam der Franken. En voor dit Albis wordt Datia Minor vermeld, en schuin daarboven wordt het grote en wijde Datia vermeld, die tegenwoordig [tezamen] als Gipidia aangeduid worden en waar thans het volk der Hunni blijkt te wonen. Daarna strekt Illyria zich uit tot de provincie Dalmatia. - [5] Quinta ut hora noctis Scirdifrinorum vel Rerefenorum est patria. - In het vijfde uur van de nacht ligt het land der Scirdifenni [=Scirdifrini] en [= of] Rerefeni.

[6] 12. Sexta ut hora noctis Scytharum est patria, unde Sclavinorum exorta est prosapia, sed et Vites et Chimabes ex illis egressi sunt, cuius post terga Oceanum non invenimus navigari. - In het zesde uur van de nacht ligt het land der Scythi waaruit het geslacht der Sclavini ontsproten is. Maar ook de Itites [= Vites] en Chimabes zijn uit hen voortgekomen. Daarachter vinden we dat de oceaan onbevaarbaar is.

[7] Septima ut hora noctis Sarmatum est patria, ex qua patria gens Carporum, quae fuit ex praedicta, in bello egressa est, cuius post terga Oceanus innavigabilis est. - In het zevende uur van de nacht ligt het land der Sarmates. Vanuit dit land is de stam der Carpi, die uit de voornoemde voortkwam. Ten strijde getrokken. Daarachter is de oceaan onbevaarbaar.

[8] Octava ut hora noctis Roxolanorum est patria, cuius post terga inter Oceanum procul magna insula antiqua Scythia reperitur. quam insulam plerique philosophi historiographi conlaudant, quam et Iordanus sapientissimus cosmographus Scanzan appellat, ex qua insula pariter que gentes occidentales egressae sunt, nam Gotthos et Danos, imo simul Gepidas, ex ea antiquitus exisse legimus. - In het achtste uur van de nacht ligt het land der Roxolani. Daarachter vindt men ver in de oceaan het grote eiland Oud-Scythia. Vele geleerden en geschiedschrijvers roemen dit eiland. Jordanus, de wijze kosmograaf noemt het ook Scandza. Van dit eiland zijn … en evenzo westerse volkeren geemigreerd. We hebben gelezen dat de Gothi en de Dani, ja zelfs de Gepidae [zie 4] daar oudtijds vandaan zijn gekomen.

[9] Nona ut hora noctis Amazonum est quae ab antiquis dicitur patria, postquam eas de montibus Caucasiis venisse legimus, cuius post terga ad frontem spatiosa antiqua Dardania ponitur, et desuper ut dicemus [?] ex latere paludes maximae inveniuntur, quae et Maeotides appellantur, et sicut alii historiographi enarrant, per multorum miliarium spatia aliqua pars praelatae ab hominibus perambulari potest. - In het negende uur van de nacht ligt het – door de ouden zo genoemde – land der Amazones, nadat die, zoals wij gelezen hebben, uit het Caucasusgebergte gekomen waren. Daarachter ligt vooraan het grote oude Dardania en daarenboven, zogezegd terzijde, vindt men uitgestrekte hoerassen, die ook de Maeotidae [=Maeotides] genoemd worden. En zoals andere geschiedschrijvers vertellen kan een bepaald deel daarvan over een afstand van vele mijlen door mensen begaan worden.

[10] Decima ut hora noctis grandis eremus et nimis spatiosa invenitur, cuius a fronte vel ex latere gens Gazorum adscribitur, quae eremosa et antiqua dicitur Scythia. - In het tiende uur van de nacht vindt men een grote en zeer uitgestrekkte woestijn, waarvoor en waarnaast het volk der Gazi vermeld staat. DDit werd het woeste en oude Scythia genoemd.

[11] Undecima ut hora noctis Caspium portae vel vicus extremus Taurus sit, qui Caucasus unus et iterum intransmeabilis eremus esse conscribitur. - In het elfde uur van de nacht moeten de Kaspiaei Pylai en de uiterste uitlopers van de Taurus liggen. Van deze [Taurus] wordt vermeld dat hij een geheel met de Caucasus vormt en ook alweer een onbegaanbaar en onbewoond gebied is.

[12] Duodecima ut hora noctis antiqua Albania sed et Hyrcanorum Yssoon simul que Parthorum est patria, quae cum ante dictis Indis Bactrianorum ut spatiosissima confinalis esse dinoscitur. - In het twaalfde uur van de nacht ligt het oude Albania, maar ook het land der Hyrcani, Yssoi alsmede der Parthi, waarvan bekend is dat het in al zijn uitgestrektheid grenst aan het eerder genoemde India der Bactriani.

[1-12] Itaque per totas duodecim quas designavimus horas noctis patrias iussu dei qui producit ventos de thesauris suis fiant venti sex. - En zo waaien over de landen, die we met alle twaalf uren van de nacht aangeduid hebben, zes winden op bevel van God, die de winden uit zijn schatkamers halt.

Vert. W. van Bruijnesteijn van Coppenraet.

 

NB.

In het Horologium van Ravennatis is uitsluitend sprake van patriae (landstreken) en niet van civitates (steden). Dorostates wordt genoemd onder deze patriae (landstreken) en aangeduid als patria Frisonum. De ligging van de landstreek Dorostates wordt aangegeven als 'omstreeks (sub) de monding van de Rijn', d.i. de Oude Rijn. Als historische plaatsen in het patria Frisonum worden Bordonchar en Nocdac genoemd, die ik identificeer als Voorburg (Forum Hadriani) en Noordwijk.*

*... nullo modo civitates in eadem Frigonum patria fuisse legimus, exceptis duabus quae antiquitus leguntur Bordonchar et Nocdac. sed et transire per eandem patriam legimus fluvium qui dicitur ......

                                                                                                                                

 

BORDONCHAR EN NORDAC

De Anonymus Ravennatis geeft aan, dat er in het patria Frisonum geen civitates genoemd worden, of het moesten de historische plaatsen Bordonchar en Nocdac zijn. 1.

Van Boorne tot Birne

Dr. W. Bruijnesteijn van Coppenraet ziet verwantschap tussen Bordonchar en de oude naam van de Friese Middelzee Bordine, waarvan de Boorne een restant zou moeten zijn. Hij ontleent zijn informatie aan Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden , deel 13 (1785), blz. 12 19 : Het Boerdiep of de Borne, waarvan zo even in ’t voorbygaan gerept werd, draagt by Latynsche Schryvers den naam Burdo of Burdinus, terwyl de onzen ’er menigmaal dien van Middelzee aan geeven, omdat dezelve in ’t midden des lands gelegen was, en tusschen Oostergo en Westergo eene scheiding maakte. Vervolgens refereert hij aan de strijd van Karel Martel en Poppo aan de Bordine en an Bonifatius, die zijn kamp zou hebben opgeslagen aan de Bordne. ‘De veronderstelling ligt voor de hand’, schrijft Dr. W. Bruijnesteijn van Coppenraet, ‘dat de Bordine het water is dat die eilanden van elkaar scheidt. Bij de traditionele interpretatie met Oostergo en Westergo in het huidige Friesland komt men zo inderdaad op de stroom die tijdens een transgressie zou uitgroeien tot de Middelzee. De volgende stap is nu, dat we – rekening houdend met gebruikelijke mislezingen – Bordonchar zien als Bordone-havn, een haven aan de Bordine. Gezien de natuurlijke gesteldheid zou dan de locatie Rauwerd het meest in aanmerking komen.’ Via de transgressie-theorie van Albert Delahaye komt Dr. Bruijnesteijn van Coppenraet vervolgens tot een geheel andere identificatie, namelijk met Barneveld op de Veluwe. Hoe dat te rijmen valt met de locus Birne in pago Testerventi is me niet duidelijk, want het Veluwse Barneveld lag bepaald niet in Teisterbant, een gouw in het westelijke deel van het rivierengebied, zeg maar tussen Tiel en Vlaardingen. Toch wel opmerkelijk, dat we de identificatie beginnen met de Bordine in het uiterste noorden van de provincie Friesland en via Barneveld op de Veluwe nu terechtkomen bij Birne tussen Tiel en Vlaardingen in Teisterbant. Waar dan het eveneens door de Anonymus van Ravenna genoemde Nocdac zou liggen, laat Dr. W. van Bruijnesteijn van Coppenraet wijselijk in het midden. De Anonymus van Ravenna moet wel heel erg bijziend geweest zijn.

Monding van de Rijn

De Anonymys van Ravenna is helder over de locatie van het patria (vaderland) van de Friezen (Frisonum, Frigonum, Frixonum), te weten omstreeks (sub) de monding van de Rijn, d.i. de Oude Rijn., een gebied dat hij in zijn Horologium aanduidt als Dorostates.3. Daarmee begrenst de Anonymus Ravennatis het gebied, waarin Bordonchar en Nocdac gesitueerd zouden moeten worden. In de tijd van Ravennatis bestonden die plaatsen niet meer, want hij kan geen civitates in het Land der Friezen opnoemen, of het zouden de historische plaatsen - quae antiquitus leguntur - Bordonchar en Nocdac geweest moeten zijn. Wat onder antiquitus precies verstaan moet worden is niet duidelijk. Het ontbreken van verwijzingen naar Romeinse en Griekse schrijvers uit de 1e -2e eeuw na Chr. doet vermoeden, dat de Anonymus van Ravenna de daarop volgende periode van de 3e-4e eeuw als ‘antiquitus’ beschouwt.4.

Ravennatis noemt als zijn bronnen de Romeinen Castorius5. en Lollianus, de Grieken Hylas en Sardonius, de Perzen Aphrodisianus en Arsatius, de Egyptenaren Cuyachoris en Blantasis, de Afrikanen Probus en Melitanus en de Gothen Marcomir en Edelwald (Eldebald). Conform zijn Horologium noemt hij zes geografen voor elk van de zes windstreken resp. twaalf geografen voor de uren van de dag en de nacht.6. Voor onze windstreek hebben we dientengevolge met Ravennatis’ bron Marcomir te maken, mogelijk een verwant van de Merovingische koning Marcomir, vader van de legendarische koning Pharamond. De spelling van de plaatsnamen Bordonchar en Nocdac roepen eveneens het beeld op van de Merovingische tijd.

Wanneer we ons daarbij richten op de gebiedsomschrijving van Ravenna, te weten omstreeks (sub) de monding van de (Oude) Rijn, komen twee plaatsen in het vizier die in de Merovingische tijd een rol van betekenis hebben gespeeld, te weten Voorburg (Forenburg) voor Bordonchar en Noordwijk voor Nocdac. Voorburg was het oude Forum Hadriani en Noordwijk of Nortika was de plaats waar de (Oude) Rijn in zee stroomde.7. Tegenwoordig wordt Katwijk aan Zee daarvoor genoemd, maar in middeleeuwse bronnen bestond Katwijk aan Zee nog niet, terwijl geen onderscheid werd gemaakt tussen Katwijk-Binnen en Rijnsburg. Ik meen, dat een situering van beide plaatsen omstreeks de monding van de (Oude) Rijn meer recht doet aan de door Ravennatis genoemde locatie omstreeks (sub) de Rijnmond dan de zwalkende identificatie van Boerdiep via Barneveld tot Birne in Teisterbant van Dr. W. van Bruijnesteijn van Coppenraet. Bruijnesteijn heeft zich ten onrechte alleen druk gemaakt over de identificatie van Bordonchar en is Nocdac uit het oog verloren, dat volgens Ravennatis in hetzelfde gebied gesitueerd was.

Aantekeningen

1.… nullo modo civitates in eadem Frigonum patria fuisse legimus, exceptis duabus quae antiquitus leguntur Bordonchar et Nocdac. sed et transire per eandem patriam legimus fluvium qui dicitur ......

2.Dr. W. Bruijnesteijn van Coppenraet, Enige Friese toponiemen in het eerste millennium. http://www.brucop.com/millennium/nederlands/toponyms/

3. Zie hierover mijn bijdrage in SEMafoor …

4.De Egyptisch-Griekse filosofische geograaf Claudius Ptolemaeus (87-150 n.Chr.) uit Alexandrie ontbreekt in de bronvermelding van Ravennatis.

5.De Romeinse geograaf Castorius uit de 4de eeuw werd door Konrad Miller beschouwd als de maker van de Tabula Peutingeriana (Peutinger kaart).

6. Ik beschouw Aithanarid (Anarid) Marcomir dan ook als één geograaf en niet als twee afzonderlijke. Athananarid = Athanasius.

7.Albert Delahaye maakte onderscheid tussen de Duitse Rijn en de Frankische Rijn alsof het twee verschillende rivieren waren. De werkelijkheid is echter, dat het eerste deel in het gebied der Alemannen de Duitse Rijn genoemd werd, die stroomafwaarts in het Frankische gebied de naam Frankische Rijn kreeg. Delahaye heeft alleen het tweede stuk overgeplaatst naar Noord-Frankrijk en bekommerde zich verder niet om een andere voortzetting van het eerste stuk, zodat de Rijn voorbij Straatsburg ophield te bestaan.

 

WAAR LAG CLUSAE ?

 

Onder de bronnen over Dorestad nemen enkele keizersoorkonden een belangrijke plaats in. Het gaat om oorkonden, waarin tolvrijheid wordt verleend aan het bisdom Straatsburg (=Argentorato), waarin sprake is van een uitzonderingspositie voor Quentovico, Dorestato en Clusas. Het gaat daarbij om een en dezelfde oorkonde, die bij het aantreden van elke nieuwe bisschop van Straatsburg door elke opvolgende koning wordt bekrachtigd. De continuiteit van de afspraken wordt daarmee bevestigd. Wanneer er van uitgegaan wordt, dat de aan Karel de Grote toegeschreven oorkonde onecht was, zal de regeling getroffen zijn door Lodewijk de Vrome.

Chilperik II (670-721) ca 735-739: Wandalfried

Childerik III (742-751) / Pepijn de Korte (751-768) /

739-765: Heddo/Eddo/Etto

Karloman I (768-771) / Karel de Grote (768-814)

765?: Ailidulf

775 Karel de Grote (768-814)

onecht

765-783: Remigius, graaf in de Elzas
Karel de Grote (768-814) / Lodewijk de Vrome (814-840) 783-815: Ratho
Lodewijk de Vrome (814-840) 815: Udo II
Lodewijk de Vrome (814-840) 815?-822?: Erlehard/Erlhard

828 Lodewijk de Vrome (814-840)

831 Lodewijk de Vrome (814-840)

817?-840: Adalog

Lodewijk de Vrome (814-840) / Lodewijk de Duitser (840-876)

840: Udo III
873 Lodewijk de Duitser (840-876) 840-875: Bernald/Bernhold
876 Lodewijk de Duitser (840-876) 875-888: Rathold
Lodewijk de Duitser (840-876) 876?-888: Reginard/Reginhard
904 Lodewijk het Kind 888-906: Walram
Koenraad I van Franken (911-918) 906-913: Otbert/Odbert
Koenraad I van Franken (911-918) 913: Godfried
Hendrik de Vogelaar (919-936) 914-933: Richwin
Hendrik de Vogelaar (919-936) 933-934: Eberhard ?
Hendrik de Vogelaar (919-936) 933-950: Ruthard/Rudhard
953 Otto I (936-973) 950-965: Udo IV

974 Otto II (973-983)

984 Otto III (983-1002)

965-991: Erchenbald/Erchembald

 

Tekst

 

Als voorbeeld volgt hier de tekst van de oorkonde van Lodewijk de Duitser aan bisschop Rathold (Rataldus):

 

148. In nomine domini dei ac salvatoris nostri Iesu Christi. Hludouicus divina praeveniente clementia rex. Notum igitur esse volumus omnibus fidelibus nostris praesen tibus scilicet et futuris, quia vir venerabilis Rataldus Strasburgensis episcopus adiens sereni tatem culminis nostri obtulit obtutibus nostris quandam praeceptionis auctoritatem domini et genitoris nostri Ludouici praestantissimi augusti, in qua continebatur, quod idem dominus et genitor noster Ludouicus pro emolumento animae suae eidem Strasburgensi ecclesiae conces sisset, ut ubicunque per civitates vel vicos castella aut traiectus vel portus, excepto Quentowico, Dorestato atque [ad] Clusas, homines memoratae ecclesiae navigio aut terreno, id est cum carris et saumariis, negotiandi gratia irent et redirent, nullum teloneum quisquam rei publicae administrator ab eis exigeret. Pro firmitatis namque studio petiit idem Rataldus venerabilis episcopus, ut paternae auctoritati hanc nostram superadderemus auctoritatem. Cuius petitioni libentissime annuimus et hoc nostrae auctoritatis praeceptum fieri iussimus, per quod omnibus comitibus vicariis centenariis vel omnibus rem publicam administrantibus seu cunctis fidelibus nostris praecipimus, ut nullus vestrum de rebus, quas navigio aut terreno, id est cum carris et saumariis, per regna deo propitio nostra homines eiusdem Strazburgensis ecclesiae negotiandi gratia duxerint, ubicumque accessum habuerint, nullum teloneum aut ripaticum aut portaticum aut pontaticum aut salutaticum aut cespitaticum aut rotaticum aut cenaticum aut pastionem aut laudaticum aut trabaticum aut pulveraticum aut ullum occursum vel ullum censum aut ullam reddibitionem accipere vel exactare audeat aut hominibus, qui eadem mercimonia prevident, ullam inquietudinem aut impedimentum facere praesumat; sed liceat eis per hanc nostram auctoritatem cum navibus et ceteris vehiculis absque ullius contrarietate vel impedimento per universum imperium nostrum, ubicumque eis necesse fuerit, libere et secure ire et redire; et si aliquas moras in quolibet loco fecerint aut mercati fuerint vel vendiderint, nihil ab eis prorsus, ut dictum est, telonei exigatur. Et ut haec auctoritas inviolabilem et inconvulsam obtineat firmitatem, sigillo nostro subter eam iussimus sigillare]. Signum domni Ludouici serenissimi regis. Hebarhardus cancellarius advicem Liutberti archicappellani recognovi. Data III idus iunii anno Christo propitio XXXVI regni domni Ludouici serenissimi regis in orientali Francia regnante indictione VI; actum Aquisgrani palatio regio; in dei nomine feliciter amen.

 

De aanduiding ad clusas of plaatsnaam Clusas blijkt een bron van verwarring. Voorafgaand aan Quentovicus, Dorestatus en Clusas wordt portus = haven genoemd, waarvoor uitzonderingen worden gemaakt. Quentovicus, Dorestatus en Clusas moeten derhalve beschouwd worden als porti = havenplaatsen. Quentovicus aan de rivier de Kwinte (Fr. Canche) is in het Frans Etaples. In die naam herkent men het woord stapel = stapelplaats, ook wel aangeduid als emporium. De term wordt gebruikt om zeehavens aan te geven. Die zelfde kwalificatie zal dan ook voor Clusus gelden. Het zou dan om drie zeehavens gaan, waar een (vracht)bootverbinding met het tegenover liggende Engeland werd onderhouden. Dit versterkt ook mijn stelling, dat Dorestatus niet het huidige Wijk bij Duurstede geweest is, maar Rijnsburg aan de monding van de (Oude) Rijn.

 

Clusas = Calais / Pas de Calais

 

Caletum, Braun en Hoogenberg, 1598

 

Caletvm et Bononia, Abraham Ortelius, ca. 1620 (ook in zwart-wit).

 

Ik veronderstel dat Clusas betrekking heeft op Calais, in het Nederlands Kales genoemd en in het Latijn bekend als Caletum. Er is in het decreet uit 828 van Lodewijk de Vrome sprake 'ad clusas'. De betekenis van clusa = passage. Meestal vinden we die passages vermeld in bergachtige streken voor bergpassen, maar die betekenis clusa=passage wordt ook gebruikt voor het Nauw van Calais, in het Latijn Clusas ad Caletum, in het Frans Pas de Calais. Van het Latijnse clusa is ook het Franse ecluse afgeleid, dat zowel kan duiden op bergpassen als op sluizen, in beide gevallen handelende over (nauwe) passages. In de latere oorkonden is slechts sprake van Clusas in plaats van ad Clusas. Het moet voor eenieder duidelijk geweest zijn, dat daarmee Calais aan het Nauw van Calais bedoeld werd en niet bijvoorbeeld Sluis, Brugge of Gent, zoals wel geopperd is. Zoals emporia betaamt, beschikte ook Calais over een munt, herkenbaar aan het opschrift CLS, zodat Calais aan alle eisen voldoet, die aan een emporium gesteld worden.

Prägungen Karls I. des Grossen (Sohn Pippins des Kurzen, König des Frankenreiches 768-814, Kaiser 800). Karl der Große, 768-814. 2. Münzperiode (nach 771-793/794, Grierson / Blackburn Class 2). Denar, unbestimmte Münzstätte. 0,96 g. CARo / LVS//•CLS• unter Balken. Gariel VI, 32­38 var.; Grierson/Blackburn 723 und Anm. S. 625; M./G. 249 var.; Prou 934 var. R Korrosionsspuren, sonst fast vorzügliches Exemplar Exemplar der Sammlung Bernard Chwartz, Auktion Crinon, Paris, 18. Juni 2009, Nr. 78. Exemplar der Sammlung Claué, Auktion Crédit de la Bourse, Paris, 26. April 1993, Nr. 54.

 

Zu dem vorliegenden Typ mit dem Münzstättenkürzel CLS gibt es eine rege Forschungsdiskussion (für eine Zusammenfassung vgl. Coupland, S.: Charlemagne's coinage: ideology and economy, in: Story, J.: Charlemagne: Empire and Society, Manchester 2005, S. 216). Als mögliche Prägestätten sind Köln (Cerexhe), Mons (Gariel und Longpérier) und eine Zollstelle Namens Clusas oder Clusiae (Longpérier) in der Nähe von Brügge (heute Sluys) ins Feld geführt worden. Köln scheidet mit großer Wahrscheinlichkeit schon wegen des unpassenden S in CLS aus und der Ort Clusas erlangte erst Bedeutung, nachdem die Prägung der CLS-Typen schon eingestellt worden war. Mons (CastriLocus) wiederum erscheint zu unbedeutend für diesen offenbar in größeren Mengen und vielen Varianten gemünzten Typ. Nur so viel erscheint klar: Die Funde verweisen auf eine Münzstätte im nördlichen oder nordöstlichen Frankenreich.

 

There is an avid research discussion on the present type with the mint label CLS (for a summary compare Coupland, S.: Charlemagne's coinage: ideology and economy, in: Story, J.: Charlemagne: Empire and Society, Manchester 2005, p. 216). Cologne (Cerexhe), Mons (Gariel and Longpérier) and a customs point named Clusas or Clusiae (Longpérier) near Brügge (today Sluys) have been posited as possible mint locations. Cologne can in all probability be eliminated due to the inappropriate S in CLS, and the location Clusas did not become noteworthy until after the minting of the CLS types had been discontinued. Mons (Castri-Locus) on the other hand appears too insignificant for this coinage type which was apparently minted in large numbers and great variety. The only thing that can be stated with relative certainty: the finds point to a mint in northern or northeastern Regnum Francorum. Zie hier.

Bronnen

775 Oorkonde van Karel de Grote uit 775 (onecht): ... homines ejusdem Strazburgensis ecclesiae negotiandi gratia duxerint ubicumque accessum habuerint, per civitates vel vicos, castella aut trajectus vel portus, excepto Quentouuico, Dorestato atque Sclusas, nullum telonium ...; Literatuur: Muller Fz., S. & Bouman, A.C., (eds.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 I (Utrecht 1920), no. 47. in dec 775 in Sélestat bekrachtigd Bron: Dorestad onthuld

 

828 Decreet betreffende de handel van Lodewijk de Vrome uit 828: Proinde autem per praesentem ordinationem nostram decernimus atque iubemus, ut neque vos neque iuniores seu successores vestri aut missi nostri discurrentes memoratos fideles nostros illos de nullis quibuslibet illicitis occasionibus inquietare aut calumniam generare vel de rebus illorum contra iustitiam aliquid abstrahere aut minuere neque naves eorum quasi pro nostro servitio tollere neque scaram facere neque heribannum aut aliter bannos ab eis requirere vel exactare praesumatis; sed liceat eis, secut Iudeis, partibus palatii nostri fideliter deservire, et [si] vehicula infra regna, Christo propitio, nostra pro nostris suorumque utilitatibus negotiandi gratia augere voluerint, licentiam habeant, nullamque detentionem neque ad clusas neque in nullo loco eis faciatis aut facientibus consentiatis; teloneum [vero], excepto ad opus nostrum inter Quentovico et Dorestado vel ad Clusas, ubi ad opus nostrum decima exigitur, aliubi eis ne requiratur; Literatuur: Zeumer, K. (ed.), 'Formulae Merowingici et Karolini aevi', Monumenta Germaniae Historica, Legum 5, (Hannover 1886), 315. toewijzing van beschermingen privileges aan koninklijke beambten en kooplieden Bron: Dorestad onthuld

 

831 Oorkonde van Lodewijk de Vrome uit 831: Notum igitur esse volumus omnibus fidelibus nostris praesentibus scilicet et futuris, quia vir venerabilis Bernaldus (= Bernhold) Strazburgensis episcopus adiens serenitatem culminis nostri obtulit obtutibus nostris quandam plurimas praeceptionis auctoritatem domni et genitoris nostri Karoli praestantissimi augusti in qua continebatur, quod idem domnus et genitor noster Karolus pro emolumento animae suarae eidem Strazburgensi ecclesiae concessissent, ut ubicunque per civitates vel vicos, castella aut trejectus vel portus, excepto Quentouuico, Dorestato atque Clusas, homines memorate ecclesiae navigio aut terreno, id est cum carris et saumariis, negotiandi gratia irent et redirent, nullum telonium quisquam reipublicae administrator ab eis exigeret; Literatuur: Muller Fz., S. & Bouman, A.C., (eds.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 I (Utrecht 1920), no. 61. op 6 juni 831 in Ingelheim bekrachtigd

 

873 Oorkonde van Lodewijk de Duitser uit 873: ... eidem Strasburgensii ecclesiae concessisset, ut ubicunque per civitates vel vicos castella aut traiectusn [vel] portus, excepto Quentowico, Dorestato atque Clusas, homines memoratae ecclesiae navigio aut terreno, id est cum carris et saumariis, negotiandi gratia irent et redirent, nullum teloneum quisquam rei publicae administrator ab eis exigeret. Pro firmitatis namque studio petiit idem Rataldus venerabilis episcopus, ut paternae auctoritati hanc nostram superadderemus auctoritatem; Literatuur: Kehr, P. (ed.), Die Urkunden der deutschen Karolinger, Die Urkunden Ludwigs des Deutschen, Monumenta Germaniae Historica (Berlijn 1956), speciaal 207. op 11 juni 873 in Aken bekrachtigd Bron: Dorestad onthuld

 

904 Oorkonde van Lodewijk het Kind uit 904 (onecht):Notum igitur esse volumus omnibus fidelibus nostris praesentibus scilicet et futuris, quia vir venerabilis Baldramus (= Walram) Strazburgensis ecclesie episcopus adiens clementiam nostram obtulit obtutibus nostris quam plurimas preceptionum auctoritates imperatorum etiam ac regum pia comcessione suae ecclesiae collatas, in quibus continabatur quod iidem antecessores nostri pro emolumento animarum suarum eidem Strazburgensi ecclesiae concessissent, ut ubicunque per civitates et viros [= vicos], castella aut trajectus vel portus, excepto Quentouuico, Dorestato atque Clusas, homines memoratae ecclesiae navigio aut terreno, id est cum carris et saumariis, negotiandi gratia irent et redirent, nullum teloneum quisquam reipublicae administrator ab eis exigeret. Literatuur: Muller Fz., S. & Bouman, A.C., (eds.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 I (Utrecht 1920), no. 92. op 15 mei 904 in Straatsburg bekrachtigd Bron: Dorestad onthuld

 

953 Oorkonde van Otto I uit 953: Notum igitur esse volumus omnibus fidelibus nostris praesentibus scilicet et futuris, quia vir venerabilis Uto (Udo IV) Strazburgensis ecclesiae episcopus adiens clementiam nostram obtulit obtutibus nostris quam plurimas praeceptionum auctoritates imperatorum etiam ac regum pia concessione suae ecclesiae collatas in quibus continebatur, quod iidem antecessores nostri pro emolumento animarum suarum eidem Strazburgensi ecclesiae concessissent, ut ubicunque per civitates et vicos vel portus, excepto Quentowico, Dorestato atque Clusas, homines memoratae ecclesiae navigio aut terreno, id est cum carris et saumariis, negotiandi gratia irent et redirent, nullum teloneum quisquam rei publicae administrator ab eis exigeret. Literatuur: Sickel, Th. (ed.), Die Urkunden der deutschen Könige und Kaiser I, Die Urkunden Konrad I. Heinrich I. und Otto I, Monumenta Germaniae Historica (Berlijn 1956), no. 162, p. 243. op 13 februari 953 in Erstein bekrachtigd Bron: Dorestad onthuld

 

974 Oorkonde van Otto II uit 974: Notum igitur esse volumus omnibus fidelibus nostris praesentibus scilicet et futuris, quia vir venerabilis Erchanbaldus (Erchenbald) Argentinensis ecclesiae episcopus adiens culminis nostri serenitatem obtulit obtutibus nostris quam plurimas praeceptionum auctoritates imperatorum etiam ac regum pia concessione suae ecclesiae collatas in quibus continebatur, quod idem antecessores nostri pro emolumento animarum suarum statuque regnorum eidem Argentinensi ecclesiae concessissent, ut ubicunque per civitates et vicos vel castella aut traiectus aut portus, excepto Quentouico, Dorestato atque Clusas, homines memoratae ecclesiae navigio aut terreno, id est cum carris et saumariis, negotiandi gratia irent et redirent, nullum telonium quisquam rei publicae administrator ab eis exigeret. Literatuur: Sickel, Th. (ed.), Die Urkunden der deutschen Könige und Kaiser I, Die Urkunden Otto des II, Monumenta Germaniae Historica (Berlijn 1956), no. 73, p. 90.Muller Fz., S. & Bouman, A.C., (eds.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 I (Utrecht 1920), no. 131. op 10 april 974 in Quedlinburg bekrachtigd Bron: Dorestad onthuld

 

984 Oorkonde van Otto III uit 984: Notum igitur esse volumus omnibus fidelibus nostris presentibus scilicet et futuris, quia vir venerabilis Erchanbaldus (Erchenbald) Argentinensis ecclesiae episcopus adiens culminis nostri serenitatem obtulit obtutibus nostris quam plurimas praeceptionum auctoritates inperatorum etiam ac regum pia concessione suae ecclesiae collatas in quibus continebatur, quod idem antecessores nostri pro emolumento animarum suarum statuque regnorum Strazburgensi ecclesiae concessissent, ut ubicunque per civitates et vicos vel castella aut traiectus aut portus, excepto Quentovico, Dorestato atque Clusas, homines memoratae ecclesiae navigio aut terreno, id est cum carris et saumariis, negotiandi gratia irent et redirent, nullum theloneum quisquam rei publicae administrator ab eis exigeret. Literatuur: Sickel, Th. (ed.), Die Urkunden der deutschen Könige und Kaiser I, Die Urkunden Otto II und III. Monumenta Germaniae Historica (Hannover 1888), no. 5, p.399. op 10 november 984 in Mainz bekrachtigd Bron: Dorestad onthuld

 

Literatuur

 

Maas, A., Dorestad, een Wereldstad? Wishful thinking van het RMO in Leiden ? SEMafoor jaargang 10 nr. 3, augustus 2009. Zie hier.

Muller Fz., S. & Bouman, A.C., (eds.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 I (Utrecht 1920), no. 47.

Luit van der Tuuk, Dorestad onthuld. Website: http://www.dorestadonthuld.nl/

Coupland, S.: Charlemagne's coinage: ideology and economy, in: Story, J.: Charlemagne: Empire and Society, Manchester 2005, S. 216.

HET VERKEERDE DORESTAD

 

Het lijkt niet voor de hand te liggen, dat onder de rook van het Bisdom Utrecht een ander Bisdom in Dorestad zou liggen, tenminste wanneer Dorestad ter hoogte van Wijk bij Duurstede wordt gedacht. Toch is er sprake van een ‘episcopus de Dorestat’. De naam van de bisschop is Theutbert met als naamsvarianten Thiatbraht en Theatbrat. Zijn naam wordt vermeld op een 8e eeuwse codex als ‘iste codex est Theutberti episcopi de Dorestat’. De bewuste codex werd in Lorsch ontdekt en is in het bezit van de Nationale Bibliotheek in Wenen met het kenmerk Cod. Lat. 15, f. De betreffende aantekening staat op fol. 193 V. De codex is met name van belang, omdat daarin de boeken XLI-XLV van Livius uit de 6e eeuw zijn opgenomen.*

* Ex libris in Livius-codex Aantekening in een codex uit de 5de eeuw met handschrift uit de (late?) 8ste eeuw (Wenen, Österreichische National-bibliothek in Wenen, Cod. Vind. Lat. 15, f. 193V): [I]st[e co]dex [est Th]uitberti e[piscop]i de Dorostat; Literatuur: Wessely, C. (ed.), Livius Codex Vindobonensis Lat. 15: phototypice (Leiden 1907), speciaal fol. 193. Auteur: bisschop Theodardus (D.P. Blok 1974) of priester Thiatbraht (J.M. van Winter 1996) gedeelte van het blad uit de codex met de aantekening Bron: Dorestad onthuld

NB. Misschien is sprake van S. Teutbert (S. Theotbertus) (840-877), die in bronnen wordt aangeduid als clericus, abbas en als kandidaat bisschop. Een bisschop Theutbert speelt ook een rol in Duitse volksverhalen.

Bisschop zonder bisdom

Reeds in 1937 besprak W. Lampen in Hermenevs (aflevering 2, 15 oktober, pag. 19-21) de kwestie, dat het toch wel merkwaardig was, dat onder de rook van het Bisdom Utrecht een tweede bisdom in het rivierengebied bestaan zou hebben in Dorestad. Hij opperde, dat de naam van de bisschop misschien gelezen zou moeten worden als Theutbert uit Dorestad, die dan bisschop van Utrecht zou zijn. Daar was weliswaar een bisschop, wiens naam Theodard, Theodardus of Thiaterd leek op de naam Theutbert, maar overtuigend was dat niet. Een andere optie was, dat het Bisdom van Utrecht in Dorestad (Wijk bij Duurstede) een bisschoppelijk buitenverblijf zou hebben gehad en dat bisschop Theutbert zich om die reden van Dorestad zou hebben genoemd. Een derde reden, waarop J.H. Holwerda in 1929 in zijn Dorestad en onze vroegste middeleeuwen had gewezen, is dat er in de Vita Anscharii gezegd wordt, dat Dorestad over veel kerken beschikte, zodat het niet geheel ondenkbaar zou zijn, dat daar een bisschoppelijke kerk bij zou zijn geweest. Dit argument wordt nog steeds gehanteerd, zowel voor als tegen de identificatie van Dorestad als Wijk bij Duurstede. De Vita Anscharii werd geschreven door Rembert (Rembertus, Rimbert) (865-888), die Anscharius als bisschop van Hamburg en Bremen opvolgde. Anscharius (801-865), een tijdgenoot van bisschop Theutbert, kon het weten, want hij was niet alleen de Apostel van het Noorden, abt van de nieuwe abdij van Corbie (Westfalen), bisschop van Hamburg en legaat van paus Gregorius IV. Daar leek geen speld tussen te krijgen. Of toch wel ?

Een tweede Dorestad.

Het geval wil namelijk, dat er een tweede Dorestad bestaat, niet in Wijk bij Duurstede of omgeving, maar in Nedersaksen in de omgeving van Goslar, de residentie van de Duitse keizers. Het heeft er alle schijn van, dat in de Vita Anscharii geen sprake is van een Dorestad (Wijk bij Duurstede), maar van een Dorstadt in Westfalen.

We kunnen dat opmaken uit de tweede reis, die Anscharius gemaakt heeft van 1. de Oude Corbie (Somme) via 2. Cologne (Keulen) en 3. Dorstadt (Westfalen)  naar 4. de nieuwe Corbie abdij op de rechteroever van de Wezer en vandaar over Oostfries grondgebied naar 5. de Deense grens, waar de ontmoeting met de Deense koning Harald zou plaats vinden. Van de gelegenheid van het verblijf in Dorstadt werd gebruik gemaakt voor het vragen van instemming en materiele ondersteuning door de Duitse Keizer in het naburige Goslar. De nieuwe abdij van Corbie (Corbeia nova), die door Adalardus (751-827) in 815 in Hethis was gesticht, was in 819 door een aardbeving verwoest, waarna men de abdij verplaatst heeft naar Höxter aan de Wezer. Vanwege de verwoesting van de Corbeia nova werd voor overleg met de keizer uitgeweken naar het naburige Dorstadt.

We kunnen dat opmaken uit de tweede reis, die Anscharius gemaakt heeft van 1. de Oude Corbie (Somme) via 2. Cologne (Keulen) en 3. Dorstadt (Westfalen) naar 4. de nieuwe Corbie abdij op de rechteroever van de Wezer en vandaar over Oostfries grondgebied naar 5. de Deense grens, waar de ontmoeting met de Deense koning Harald zou plaats vinden. Van de gelegenheid van het verblijf in Dorstadt werd gebruik gemaakt voor het vragen van instemming en materiele ondersteuning door de Duitse Keizer in het naburige Goslar. De nieuwe abdij van Corbie (Corbeia nova), die door Adalardus (751-827) was gesticht, was in 819 door een aardbeving verwoest, waarna men de abdij verplaatst heeft naar Höxter aan de Wezer. Vanwege de verwoesting van de Corbeia nova werd uitgeweken naar het naburige Dorstadt.

Op deze landkaart is met een zwarte lijn de route van St. Askar ingetekend.

Uit het voorgaande blijkt, dat de krampachtige zigzag-route van de Oude Corbie via Keulen en Dorestad (Wijk bij Duurstede) richting Denemarken geen hout snijdt.

Bisschop Adelog van Dorstadt (1171-1190)

Dorstadt (Westfalen) speelt ook later nog een rol. We kennen nog een episcopus de Dorstadt (Bisschop van Dorestad). Dat was bisschop Adelog van Dorstadt (Afb.), zoon van de graaf van Dorstadt. Adelog was bisschop van Hildesheim. Na het herstel van de St. Michaelskerk in die stad na een grote brand, wijdde hij in 1186 de kerk opnieuw in. In 1189 steunde Adelog de stichting van vrouwenklooster in Dorstadt door graaf Arnold van Dorstadt (1128-1189). Zijn voorvader graaf Eiko van Dorstadt (c. 1075-1131) had de bisschoppelijke burcht Schladen gekregen van Bisschop Udo van Gleiche-Rheinhauser, Prinsbisschop van Hildesheim (1079-1114). Eigenlijk fungeerde Dorstadt-Schladen als een dependance van het Prinsbisdom Hildesheim.

 

 

 

Conclusie

1. De graagte, waarmee men een belangrijke rol voor de wereldstad Dorestad (Wijk bij Duurstede) verdedigt, heeft er in het geval van de reis van Anscharius toe geleid, dat er een fantasievolle, maar volstrekt onrealistische zigzag-route werd uitgestippeld. De logica is echter hierin gelegen, dat Anscharius als vanzelfsprekend gebruik gemaakt heeft van de Benedictijner kloosters op zijn route en dat hij in Goslar bescherming heeft gezocht van de Duitse keizer. Anskar was abt van zowel het oude Corbie als van het nieuwe (verwoeste) Corbey en wellicht ook van de vervangende nieuwbouw in Hoxter (Wezer).

2. Wanneer gesteld wordt, dat Dorstadt voor het eerst in 1110 in een oorkonde wordt genoemd, moet gezien het voorgaande daaraan toegevoegd worden, dat dit Dorstadt al in de tijd van Anscharius bekend was.

3. Het Dorestad, dat men als Wijk bij Duurstede meent te moeten identificeren, heeft daarin geen enkele rol gespeeld.

4. Nog afgezien daarvan is het de vraag, of de boten, die Anscharius ter beschikking werden gesteld, wel zeewaardig waren om een reis over zee naar Denemarken te maken.

Literatuur

Blok, D.P. , De Franken in Nederland, Haarlem 1979.

Dekker, C. (Red.), Geschiedenis van de provincie Utrecht, Utrecht 1997.

HERMENEVS 10e jaargang, afl. 2 — 15 october 1937, pag. 19-21. Zie hier.

Luit van der Tuuk, Dorestad onthuld. Website: http://www.dorestadonthuld.nl/ idem: http://home.tiscali.nl/gjallar/Bronnen_VA.htm . Gaat uit van de identificatie van Dorestad = Wijk bij Duurstede.

Maas, A., Dorestad, een Wereldstad? Wishful thinking van het RMO in Leiden ? SEMafoor jaargang 10 nr. 3, augustus 2009. Zie hier.

Medieval Sourcebook: Rimbert: Life of Anskar, the Apostle of the North, 801-865. Gaat uit van de traditionele identificatie Dorestad = Wijk bij Duurstede. Zie hier.

Robinson, C.H., Anskar, The Apostle of the North, 801-865, translated from the Vita Anskarii by Bishop Rimbert his fellow missionary and successor (Londen 1921).

Waitz, G., Vita Anskarii, auctore Rimberto, Monumenta Germaniae Historia, Scriptores rerum Germanicarum in usum scholarum (Hanover 1884).,

***

Vita Anskarii - Leben Ansgars

 

Autor: Rimbertus archiepiscopus Hammaburgensis et Bremensis (Rimbert von Hamburg-Bremen) (PND118601040)

Repertorium Fontium 10, 134

Suchkategorien

Entstehungszeit: 865-876, 1101-um 1140
Berichtszeit: 801-865
Gattung: Hagiographie, Biographie
Regionen: Frankenreich
Schlagwörter: Heiligenverehrung

Werk

(B.H.L. 544, 545). Lebensbeschreibung des Erzbischofs Anskar (PND118503286) von Hamburg-Bremen, verfasst zwischen 865 und 876. Das Werk ist in zwei Rezensionen überliefert: a) der ursprünglichen und b) einer gekürzten und verfälschten des frühen 12. Jh.

Handschriften - Mss.

v. Edd. Waitz, pp. 7-9

v. Transl. Trillmich, pp. 9-10 a), 12 b)

v. Comm. Wattenbach – Levison – Löwe, pp. 842-845

v. Comm. Klapheck, pp. 13-16

Alte Übersetzungen - Vet. Trans.

Schwedisch

v. Edd. Fant parallel zum lat. Text, aus Stockholm, Kungl. Bibl., A 49, saec. xiv

Ausgaben - Edd.

in AA. SS., Febr., 1 (1658) 408-427 (1863, 3. Aufl.) 413-433 a)

J. Langebek, in Script. rer. Danic., 1 (1772) 429-495

E. M. Fant, in Script. rer. Suecic., 2 (1828) 175-258

C. F. Dahlmann, MGH SS., 2, 1829, pp. 683-725 a)

Migne, PL, 118, coll. 959-1012 a) aus ed. Dahlmann

G. Waitz, Vita Anskarii auctore Rimberto, MGH Script. rer. Germ., 55, 1884, a)

Übersetzungen - Transl.

Dänisch

C. S. Ley, Ansgars Levnet, København 1837

L. C. Müller, Ansgars Levnet, København 1842

P. A. Fenger, Ansgars Levnetsbeskrivelse, København 1863, 1926, 5. Aufl.

Deutsch

C. Miesegaes, Leben des St. Willehad's und St. Anskar's, Bremen 1826

J. C. M. Laurent, Leben der Erzbischöfe Anskar und Rimbert, in Geschschr. dt. Vorz., 22 (1856) 3-91 1889, 2. Aufl., pp. 3-102

L. Dreves, Leben des heiligen Ansgar, Paderborn 1864

R. Schneider, Der Speer Gottes, Recklinghausen 1940 (1960, 2. Aufl.)

W. Trillmich, Quellen des 9. und 11. Jahrhunderts zur Geschichte der hamburgischen Kirche und des Reiches, in Ausgew. Quell., 11 (1961, 1990, 6. Aufl.) 17-133 parallel zum lat. Text aus ed. Waitz

W. Schamoni, Das Leben des Heiligen Ansgar, Düsseldorf 1965

H. Rieper, Ansgar und Rimbert, die beiden ersten Erzbischöfe von Hamburg/Bremen und Nordalbingen, Hamburg 1995, pp. 26-95 Übersetzung von Trillmich

Englisch

C. H. Robinson, Anskar, the apostle of the north, London 1921

Schwedisch

J. Centerwall, Ansgarii lefwerne, Christianstad 1842

G. Rudberg, Ansgars levnad, Stockholm 1926 (1930, 2. Aufl., 1965, 3. Aufl.)

E. Odelman, Boken om Ansgar, Stockholm 1986

Literatur - Comm.

W. Schäfer, Untersuchungen zum Sprachgebrauch Rimberts, Greifswald 1909

Manitius, I (1911) 705-707

W. M. Peitz, Rimberts Vita Anskarii in ihrer ursprünglichen Gestalt, Zeitschrift des Vereins für Hamburgische Geschichte, 22, 1918, pp. 135-165

W. Levison, Die echte und die verfälschte Gestalt von Rimberts Vita Anskarii, Zeitschrift des Vereins für Hamburgische Geschichte, 23, 1919, pp. 89-146 erneut in W. Levison, Aus rheinischer und fränkischer Frühzeit, Düsseldorf 1948, pp. 567-609

W. Levison, Zur Würdigung von Rimberts Vita Anskarii, Schriften des Vereins für schleswig-holsteinische Kirchengeschichte Schriften des Vereins für Schleswig-Holsteinische Kirchengeschichte, 8, 1926, pp. 163-185 erneut in W. Levison, Aus rheinischer und fränkischer Frühzeit, Düsseldorf 1948, pp. 610-630

O. H. May, Regesten der Erzbischöfe von Bremen, 1, Hannover 1937, pp. 15-19

P. G. Meersseman, Rembert van Torhout, Brugge 1943

v. Transl. Trillmich, pp. 4-12

W. Göbell, Die Christianisierung des Nordens und die Geschichte der nordischen Kirche bis zur Entstehung des Erzbistums Lund, in Schleswig-Holsteinische Kirchengeschichte, 1, Neumünster 1977, pp. 69-82

S. Weinfurter – O. Engels, Series episcoporum ecclesiae catholicae occidentalis, V/2: Archiepiscopatus Hammaburgensis sive Bremensis, Stuttgart 1984, pp. 16-17

Boken om Ansgar, cur. C. F. Hallencreutz – E. Odelman, Stockholm 1986

Th. Schieffer, Adnotationes zur Germania Pontificia und zur Echtheitskritik überhaupt, Archiv für Diplomatik, 32, 1986, pp. 506-545

A. Röpcke, Pro Memoria Remberti, Beiträge und Mitteilungen des Vereins für katholische Kirchengeschichte in Hamburg und Schleswig-Holstein, 3, 1990, pp. 3-29 erneut in Rimbert der Nachfolger Ansgars, Hamburg 2000, pp. 30-56

Wattenbach – Levison – Löwe, VI (1990) 841-847

W. Berschin, Biographie und Epochenstil im lateinischen Mittelalter, 3, Stuttgart 1991, pp. 341-351

R. Düchting, Verf. Lex., VIII, 2. Aufl. 1992, pp. 77-79

A. Krümmel, in Biographisch-bibliographisches Kirchenlexikon, VIII (1994) 368-369

R. Volz, Lex. MA, VII, 1995, pp. 851-852

H. Lutterbach, Pater noster Anskarius. Das Hirten-Ideal des Hl. Ansgar im Kontext der Entwicklungsgeschichte christlicher Frömmigkeit, Archiv für Kulturgeschichte, 77, 1995, pp. 278-300

J. Laudage, in Lex. Theol. Kirche, VIII (1999, 3. Aufl.) 1191-1192

W. Seegrün, Erzbischof Rimbert von Hamburg-Bremen im Erbe des päpstlichen Missionsauftrages, in Vicelin. Gottesmann jenseits von Ruhm und Macht, cur. U. Hoppe, Husum 1999, pp. 168-181 erneut in Rimbert der Nachfolger Ansgars, Hamburg 2000, pp. 57-72, und in Hamburgische Kirchengeschichte in Aufsätzen, 1: Von der Christianisierung bis zur Vorreformation, Hamburg 2003, pp. 115-129

I. Wood, The Missionary Life. Saints and the evangelisation of Europe, 400-1050, Harlow 2001, pp. 123-141

M. Becher, N. dt. Biogr., XXI, 2003, pp. 624-625

S. Waldhoff, Psalmenfrömmigkeit im frühen Mittelalter: das Zeugnis der „Vita Anskarii“, Archiv für Liturgiewissenschaft, 46, 2004, pp. 37-56

J. T. Palmer, Rimbert's Vita Anskarii and Scandinavian mission in the ninth century, Journal of Ecclesiastical History, 55, 2004, pp. 235-256

D. Fraesdorff, Der barbarische Norden. Vorstellungen und Fremdheitskategorien bei Rimbert, Thietmar von Merseburg und Helmold von Bosau, in Orbis mediaevalis, 5, Berlin 2005, pp. 130-135, 201-225

D. Planavergne, Les Normands avant la Normandie: les invasions scandinaves en Neustrie au IXe siècle dans l'hagiographie franque, in: Les fondations scandinaves en Occident et les débuts du duché de Normandie, cur. P. Bauduin, Caen 2005, pp. 37-52

E. Odelman, Ansgar's Life – a Piece of Carolingian Hagiography, in: Hortus troporum. Florilegium in honorem Gunillae Iversen. A Festschrift in Honour of Professor Gunilla Iversen on the Occasion of her Retirement as Chair of Latin at Stockholm University, cur. A. Andrée – E. Kihlman, in Acta Universitatis Stockholmiensis. Studia Latina Stockholmiensia, 54, Stockholm 2008, pp. 290-296

S. A. Mellor, St. Ansgar: His Swedish Mission and its Larger Context, in: Sanctity in the North. Saints, Lives, and Cults in Medieval Scandinavia. cur. T. A. DuBois, Toronto 2008, pp. 31-64

Th. Klapheck, Der heilige Ansgar und die karolingische Nordmission, Hannover 2008, pp. 16-32

E. Knibbs, Ansgar, Rimbert, and the Forged Foundations of Hamburg-Bremen, Farnham – Burlington 2011 bestreitet nachdrücklich die Glaubwürdigkeit der Vita

Erwähnungen

Synode in Worms 857

 

 

 

FLESSENPOST VAN St. ALCUIN (735-804)

 

                                                                         

Alcuin was een Angelsaksische diaken, geleerde en docent uit York die later aanhet hof van Karel de Grote één van zijn belangrijkste adviseurs werd en zijn carrière eindigde als abt van Tours. Na een reis naar Rome in 781 ontmoette hij op de terugweg in Parma Karel de Grote, die zijn talenten herkende en hem uitnodigde aan zijn hof in Aken te verblijven. Hier verbleef hij tussen 781/782 en 794. Alcuin’s brieven en gedichten uit deze jaren geven een levendig beeld van de vriendschap, intellectuele kennis en rivaliteit met andere geleerden. In deze periode maakte Alcuin twee reizen terug naar Engeland: één in 786 en één in 790-793. Het onderstaande gedicht (nr. 4) is op basis van de erin genoemde personen geschreven na zijn terugkeer uit Rome in 781/782. Als groet aan de vrienden die hij op zijn reis ontmoette stuurt Alcuin als het ware een ansichtkaart in dichtvorm vanuit York over de Rijn via Utrecht, Dorestad, Keulen en Mainz, met een omweg via Echternach. In het gedicht staan interessante details over de manier van reizen per schip en de Friese wereld. De brontekst voor de vertaling van het gedicht is die in de Monumenta Germaniae Historia, Poetae Latini Aevi carolini I, 220-222 (ed. E. Duemler, Berlijn 1881): Alcuini carmina IV.

 

 

 

 

 

 

 

St. Alcuin (ca. 735-804)

 

 

 

NB.

Het advies van St. Alcuin (735-804) aan zijn vrienden om Dorestad maar liever links te laten liggen, kan gezien worden als een bevestiging, dat (vicus) Dorestad bepaald geen wereldstad is geweest. Een wereldstad met een levendige internationale handel en internationale allure en volgens sommigen een religieus centrum met vele kerken zou toch wel meer eetgelegenheden hebben gehad dan die van de vrekkige koopman Hrotberct (= Robbrecht, Robbert). Alcuin adviseert om maar liever door te varen naar de woonplaats van zijn dichtvriend Jonas.

 

AD AMICO POETAE,

Cartula, perge cito pelagi trans aequora cursu, Ostia piscosi abris pete fortia Rheni,Ingrediens rapidis pontum qua volvitur undis. Tum tua prelongo ducatur prora remulco,Ne cito retrorsum rapiatur umine puppis. Si meus Albricus veniens occurat in amne, Vaccipotens praesul, properans tu dicito, “salve”, Nam tibi Hadda prior nocte non amplius una In Traiect mel compultimque buturque ministrat : Utpute non oleum nec vinum Fresia fundit. Hinc tua vela leva, fugiens Dorstada relinque: Non tibi forte niger Hrotberct parat hospita tecta, Non amat ecce tuum carmen mercator avarus.Sed diverte mei vatis tu litora Ione: Est nam certa quies fessis venientibus illuc, Hic holus hospitibus, piscis hic, panis abundat. Urbs Agripina tibi pandit, scio, tecta benigne: Hic humili patrem Ricvulfum voce saluta; Dic: “Tua laus mecum semper, dilecte, manebit.”Hinc castella petes currenti nave per undas, Donec ad optatae pertingas ustra Musellae. Remigio postquam spatium sulcaveris amnem, Hic tum siste ratem, puppis potiatur harena, Et pete Wilbrordi patris loca sancta pedester Atque sacerdotis Samuhelis tecta require. Castalido portas plectro pulsare memento, Constanter puero Pithea dic voce ministro:“Puplius Albinus me misit ab orbe Brittanno Predulci dulcem patri perferre salutem.”Si tibi praesentis fuerit data copia verbi, Fusa solo supplex plantas tu lambe sacratas, Dicque “Valeto, pater Samuhel”, dic “Vive sacerdos.” Detege iam gremium, patres et profer honestos Priscianum, Focam, tali quia munere gaudet, Si non Neptunus pelago demerserit illos. Si te forte velit regis deducere ad aulam, Hic proceres patres fratres percurre, saluta. Ante pedes regis totas expande camenas, Dicito multoties: “Salve, rex optime, salve. Tu mihi protector, tutor, defensor adesto, Invida ne valeat me carpere lingua nocendo Paulini, Petri, Albrici, Samuelis, Ione, Vel quicumque velit mea rodere viscera mursu; Te terrente procul fugiat, discedat inanis.”Mormure dic tacito: “Cathegita Petre valeto!Herculeo sevus claro ferit ille, caveto!” Paulini gaudens conplectere colla magistri, Oscula melligeris decies da blanda labellis. Ricvulfum, Raefgot, Radonem rite saluta, Auriculas horum peditemtim tange canendo,Dic: “Socii fratres laeti salvete valete.”Egregiam forsan venies Maggensis ad urbem Perpetuumque vale doctori dicito Lullo, Ecclesiae specimen, sophiae qui splendor habetur, Moribus et vita tanto condignus honore. O Bassine bone, Spirensis gloria plebis, Me, rogo, commenda Paulo, pater alme, patrono, Cuius et alma domus fratres nos fecerat ambos. Quis, Fulerade pius, lyrico te tangere plectro Audebit ? meritis Musarum carmina vincis. Nunc tamen hanc ederam circum sine timpora sacra Serpere, summe pater, tibimet bonitate sueta, Vel demitte semel memet tibi dicere salve. Heia age, carta, cito navem conscende paratam; Oceanum Rhenum sub te natet unca carina. Materies auri non te, rogo, fulva retardet, Accula quem fessus profert de viscere terrae. Non castella domus, urbes, nec orida rura Deteneant stupidam spatio nec unius horae, Sed fuge, rumpe moras, propera, percurre volando:Incolomes sanos gaudentes atque vigentesInvenies utinam nostros gratanter amicos. Det deus omnipotens illis per secla salutem, Postea caelestem laetos deducat in aulam. Omnibus his actis patriam tu certa reverte, Et quod quisque tibi dicat narrare memento, Ut cum vere novo rubrae de cortice gemmae Erumpunt, nostris videam te ludere tectis, Atque novas iterum nobis adferre camenas. Tum tibi serta novis de oribus aurea ngam Et sociata mihi pratis pausabis amoenis.

Bron: Menno F.P. Dijkstra, Rondom de mondingen van Rijn en Maas, Landschap en bewoning tussen de 3e en de 9e eeuw in Zuid-Holland, in het bijzonder de Oude Rijnstreek. Proefschrift Amsterdam, 2011.

 

 

Aan m’n dichtvrienden,

 

M’n kaartje, ga in volle vaart over het zeeoppervlak, zet koers naar de machtige mondingen van de visrijke Rijn, op de wind, waarbij je binnengaat daar waar de branding met razende golven ronddraait.Laat daar je voorsteven leiden aan een enorm sleeptouw (over jaagpaden voortgetrokken door paarden), om te voorkomen dat je schip door de snelle rivier* achteruit wordt gesleurd. Als mijn vriend Alberik (bisschop van Utrecht. 776-784) je tegemoet komt op de rivier, zeg dan haastig: “Gegroet bisschop, rijk aan runderen.” Want prior Hadda (Haddo) verschaft je voor niet meer dan een nacht in Utrecht honing, pap en boter, aangezien Frisia olie noch wijn voortbrengt. Hijs je zeilen weg van hier en laat op je tocht Dorestad links liggen. Want de norse Rodberct (Robbrecht, Robbert) verschaft je echt geen vriendelijk onderdak. Een vrekkige koopman houdt nu eenmaal niet van jouw gedicht. Maar ga logeren op de kust van mijn dichtvriend Jonas (Jonas van Orleans, ca. 760-843, dichter aan het hof van Karel de Grote, bisschop van Orleans 818-843). Want voor vermoeide reizigers is daar zeker een rustplaats, er is groente voor de gasten, vis en brood in overvloed. Keulen zet haar deuren wagenwijd voor je open, dat weet ik zeker. Groet hier met nederige stem vader Ricvulf (bisschopvanKeulen, 772-794). Zeg hem: “U zal ik immer prijzen, uitverkorene.” Van hier zul je varen in de richting van de forten (Ehrenbreitstein) met je razende schip over de golven, totdat je de kalme wateren van de Moezel, je reisdoel, bereikt. Nadat je roeiend de brede rivier hebt doorploegd, moet je hier je vaartuig aanleggen, trek je achtersteven in het zand en ga te voet naar de heilige plaatsen van vader Willibrord (Echternach) en zoek het huis van de priester Samuel (785-857) (abt van Lorsch, 837-, prinsbisschop van Worms, 841-857). Denk eraan met je apollinische lier op de deur te kloppen en zeg met pythische stem standvastig (laat een jongen je helpen): “Publius Abbinus (Alcuinus) stuurt mij vanuit Britannië om een vriendelijke groet aan de allervriendelijkste vader te brengen.”En als je het wordt toegestaan om hem persoonlijk te spreken, werp je dan op de grond als smekeling en kus zijn heilige voeten en zeg: “Gegroet vader Samuel” en zeg “leef priester!” Onthul dan je inhoud en breng de eerzame vaderen Priscianus (Priscianus Caesariensis, grammaticus) en Focas (Phocas, grammaticus) tevoorschijn , omdat hij houdt van zo’n geschenk, als Neptunes hen tenminste niet heeft ondergedompeld in ’t zeewater! Als hij je toevallig wil brengen naar de troonzaal, maak dan een snelle ronde langs de notabelen, vaders en broeders, en groet ze. Voor de voeten van de koning (Karel de Grote) moet je al je poëzie uitrollenen telkens weer herhalen: “Gegroet, doorluchte vorst, gegroet. Wees mijn hoeder, beschermheer en verdediger, zorg dat de jaloerse tong van Paulinus (730/740-802, patriarch van Aquileia), Petrus (Petrus van Pisa, 744-799, grammaticus), Alberik (bisschop van Utrecht, 776-784), Samuel (785-857, abt van Lorsch 837-, prinsbisschop van Worms, 841-857) en Jonas (Jonas van Orleans, ca. 760-843, dichter aan het hof van Karel de Grote, bisschop van Orleans 818-843). mij niet kan schaden, of wie dan ook die zijn tanden in mijn vlees wil zetten. Boezem hem vrees in zodat hij verre blijft en onverrichter zake weggaat. ”Zeg met zacht gemompel: “Gegroet catecheet Petrus”, maar pas op, die woesteling slaat je met zijn Herculische knots! Omhels blij meester Paulinus, geef tien kussen op zijn honingzoete lippen. Groet Ricfuloris (Ricvulf, bisschop van Keulen, 772-794), Raefgot (Rabigaud, abt van S. Calais) en Rado (koninklijk kanselier, later abt van St. Vaast) zoals het hoort, raak geleidelijk hun oortjes met je gezang. Zeg: “Vrienden broeders, gegroet, het ga u zeer goed.”Misschien zul je komen in de voortreffelijke stad Mainz dan moet je een eeuwige groet brengen aan de geleerde Lullus (bisschop Lul van Mainz, 754-786, opvolger van St. Bonifatius), voorbeeld der kerk die men beschouwt als de schittering der wijsheid, in reden en leven die eer zeer waardig. O goede Bassinus (Basinus, bisschop van Spier, 762-782), roem van het volk van Speyer (Spier), beveel me aan, vraag ik u, bij Paulus uw patroon, o vroede vader, wiens zorgzame huis ons beiden ook broeders had gemaakt. Welke vrome christen, Fulradus (abt van Saint-Denys, -784) zal het aandurven aan u een lyrisch gedicht te wijden? Uw verdiensten verslaan de zang der Muzen. Sta nu toe dat deze laurierkrans rondom uw heilige slapen kronkelt, hoogste vader, met de u gebruikelijke goedheid of laat me zelf u eenmaal “gegroet” zeggen. Vooruit kaartje, ga snel aan boord van het gereedliggende schip. Moge de gekromde boeg je over de zee en Rijn doen zwemmen. Ik vraag je, laat het gele goud je niet vertragen dat een vermoeide natuur tevoorschijn haalt uit het binnenste der aarde. Forten, huizen, steden noch bloeiende velden. (vertaling: Marco Poelwijk, docent klassieke talen, Amsterdam)

*Klassieke bronnen maken onderscheid tussen de snelstromende, smalle Oude Rijn en de traagstromende brede Waal. Voor een ontmoeting met Alberik, bisschop van Utrecht, was de Oude Rijn de aangewezen route.

 

 

LANGS TRECHT EN DORESTAD TIJDENS KAREL DEN GROOTE.

 

K. HEERINGA.

 

Van de hand van Alcuinus, denzelfden, die het leven van den H. Willibrord heeft beschreven, bestaan eenige gedichten, in één waarvan een reis behandeld wordt, die ten deele door ons land heeft geleid. Jaren geleden, toen ik de betreffende verzen onder de oogen kreeg, heb ik het voor mij belangwekkende overgenomen en het excerpt bij mijne aanteekeningen gelegd, om er later gebruik van te kunnen maken. De lezing van het jongste Jaarboekje van ,,Oud- Utrecht" gaf mij aanleiding, het uittreksel voor den dag te halen: het kwam mij nu voor, dat, nu de belangstelling voor oude tijden onlangs is opgewekt, er reden is aan het stukje meer bekendheid te geven. Ik heb het vertaald en bied het hierbij aan, ook de oorspronkelijke verzen, omdat de omvang gering is en ik er prijs op stel, ook hen, die het Latijn machtig zijn, te bereiken, in dit geval. De uitgever vermoedt, dat het gedicht geschreven zal zijn na den terugkeer van Alcuinus in Britannië in 780. De metaphoor, die de dichter bezigt, kan ik niet bewonderen; hij ziet in gedachten de afgelegde reis voor zich, schrijft deze gedachten op en richt zich nu tot het blad, waarop hij geschreven heeft1):

 

Cartula, perge cito pelagi trans aequora cursu, Ostia piscosi abris pete fortia Rheni,Ingrediens rapidis pontum qua volvitur undis. Tum tua prelongo ducatur prora remulco,Ne cito retrorsum rapiatur umine puppis. Si meus Albricus veniens occurat in amne, Vaccipotens praesul, properans tu dicito, “salve”, Nam tibi Hadda prior nocte non amplius una In Traiect mel compultimque buturque ministrat : Utpute non oleum nec vinum Fresia fundit. Hinc tua vela leva, fugiens Dorstada relinque: Non tibi forte niger Hrotberct parat hospita tecta, Non amat ecce tuum carmen mercator avarus.Sed diverte mei vatis tu litora Ione: Est nam certa quies fessis venientibus illuc, Hic holus hospitibus, piscis hic, panis abundat. Urbs Agripina tibi pandit, scio, tecta benigne:

 

Streef, geschriftje, in haastige vaart over de vlakten der zee, waai naar de machtige monden van den vischrijken Rijn, u begevende in de diepte, waar deze door snelle golven in beweging gebracht wordt. Dan worde uw voorsteven door een zeer lang sleeptouw voortgetrokken, opdat niet het schip door de rivier aanstonds weder teruggedreven worde. Als mijn Albricus, op weg naar een verkooping, u op den stroom tegenkomt, zeg dan, u voorthaastende: „runderrijke bisschop, wees gegroet", want de prior Hadda verstrekt u niet langer dan voor ééne nacht te Trecht honig, pap en boter; Friesland levert namelijk geen olie noch wijn. Hijsch uw zeilen en laat, van hier vluchtende, Dorestad liggen; want de zwarte Robbert verschaft u misschien geen gastvrij onderdak en de winzuchtige koopman houdt niet van uw lied. Maar wijk gij af naar de oevers van wat voor mij, dichter, Jona is; de rust is immers verzekerd aan de vermoeiden, die daarheen komen, er is voor de gastvrienden overvloed van groente, visch en brood. De stad Keulen breidt zich voor u uit met haar rijkdom aan daken;

 

In de beide eerste verzen bevinden wij ons op de Noordzee, misschien ook in de derde, doch het is mogelijk, dat de „pontus" het Helium is, de uitgestrektheid water, waarin de Zuidhollandsche eilanden opgekomen zijn. Deskundigen zijn het er nu over eens, dat de monding te Katwijk niet veel beteekende, wellicht nooit beteekend heeft, en dat de schepen uit Engeland uit het Helium langs een binnenwater (Vliet) in den Ouden Rijn kwamen. De vierde en vijfde regel beschrijven het slepen, dat niet tot Trecht behoeft te zijn volgehouden, al wordt gezegd, dat daar pas het zeil is geheschen. De ontmoeting met den bisschop-veehandelaar is kostelijk. Zonder de mededeeling zouden we eerst met veel moeite tot die figuur gekomen zijn. Mr. Muller heeft de tijdvakken in de ontwikkeling voor zich gezien: den tijd waarin de bisschop samenwoonde met 11 zijne geestelijken, dien waarin de bisschop afzonderlijk was gaan wonen en de geestelijken onder leiding van den proost bijeenbleven, eindelijk dien waarin ook de proost uitgescheiden was en de anderen onder den deken een gemeenschappelijke huishouding volhielden, totdat ook deze opgebroken werd. Aan de „huishouding zonder geld" heeft mr. Muller een artikel gewijd, dat in den tweeden bundel der Schetsen uit de middeleeuwen is herdrukt. Wanneer we deze bescheiden huishouding — vóór 1200 — voor ons hebben leeren zien en vandaar in gedachten teruggaan, kunnen we de vage omtrekken ontwaren van de gemeenschappelijke huishouding van den bisschop met zijne geestelijken. In den door mr. Muller beschreven tijd waren er eenige hoeven, die om beurten de levensmiddelen voor het kapittel moesten verschaffen, maar in de achtste eeuw zullen deze op andere wijze moeten zijn bijeengehaald. In dien tijd was de heerenstand die van de groote veehouders — „fia" in het Friesch beteekende zoowel vee als vermogen; vergelijk pecunia, verwant met pecus — en dat de bisschop runderrijk was, ligt eigenlijk voor de hand. Wij kunnen het beeld aanvullen met hetgeen bekend is door den giftbrief van Karel Martel: de daarin genoemde pascua Graveningo moet wel de latere stadsweide zijn en deze was ruim genoeg, zou men zeggen, om een rijken veestapel te bevatten. De veenlanden, die zich wijd en zijd in den omtrek uitstrekken, waren in nog veel latere eeuwen en dus zeker in de achtste eeuw een onontgonnen wildernis; voor de cultuur kwam, mede door de schaarsche bevolking, alleen de kleistrook langs Rijn en Vecht in aanmerking, doch uit den aanvang van het Leven van den H. Ludger weten we, dat Zwezen, d.i. het deel der gemeente Zuilen links van de Vecht, pas toen is bevolkt. Aangezien het gezelschap, dat zich met Willibrord te Trecht vestigde, onmiddellijk voeding noodig heeft gehad, zal het wel zijn begonnen met voor zijn vee beslag te leggen op de omgeving; de brief van Karel Martel is dan de geschreven titel geweest voor een feitelijk bezit. Wie meent, dat er ook een sterkte gebouwd is, moet de vraag oplossen, hoe de verdedigers zijn onderhouden. Prof. Oppermann heeft eens de voorstelling gewekt, dat het Saksische huis hier eenige milites agrarii heeft ingesteld 2) ; kan men zich dit in den Karolingischen tijd denken? Wanneer we vragen, wat de aanleiding geweest is om den bisschop in zulk een omgeving te plaatsen, moeten we bij den muur te recht komen, die o.a. in de oorkonde van Karel Martel genoemd wordt. Wel is waar geloof ik niet meer, wat ik vroeger Gosses nagezegd heb, dat een conciliair besluit uit de vierde eeuw hier heeft gegolden. Dit paste in den tijd en in het Romeinsche rijk met zijn steedsche beschaving, doch die beschaving reikte niet verder dan Zuid-Limburg en enkele verspreide punten langs de rivieren. Indien Doornik de Civitas Menapiorum, en Tongeren de Civitas 12 Tungrorum geweest is, zal men toch niet willen beweren, dat Trecht de Civitas Batavorum heeft voorgesteld en het maatschappelijk middelpunt heeft kunnen zijn van een door groote rivieren doorsneden gebied. Redelijker is het, onze voorstelling te vormen door vergelijking met den gang van zaken ten Oosten van ons land. Er is geen klooster in een stad gevestigd, doch er heeft zich een stad gevormd naast een klooster en Utrecht had Munster kunnen heeten gelijk de tegenwoordige hoofdstad van Westfalen. De door den heer Jansen gemaakte vergelijking met Paderborn is leerrijk. De door de Romeinen achtergelaten muren waren nog best bruikbaar tegen wolven en landloopers; tegen de Friezen waren ze ondoelmatig gebleken en onnoodig geworden na de door Karel Martel aangerichte slachting. Eerlang zou zich buiten Trecht een nederzetting vormen, Utrecht, d.i. Buiten- of Neder-Trecht, geheeten, maar deze is uit den aard der zaak als jonger dan Trecht te beschouwen en het lijkt mij verstandig, de namen uiteen te houden. Willibrord heeft te Trecht gewoond en heeft Utrecht nooit gezien. Wijk bij Duurstede is een dergelijk geval. Een veelbesproken goederenlijst licht ons in, dat te Dorestad een kerk was, geheeten Vpchirica, d.w.z. Bovenkerk, welke aan St. Maarten te Trecht behoorde. De gissing, dat de Benedenkerk te Trecht moet worden gezocht, ligt voor de hand en is gemaakt; er kan in vroege tijden wel een nauw verband tusschen de plaatsen hebben bestaan. Te Trecht zullen eenige tientallen, te Dorestad eenige honderdtallen menschen hebben gewoond. Er was hier een koninklijke tol en er werd munt geslagen. Alcuinus gewaagt van kooplieden, die hij wil ontzeilen, zelfs „vluchtende". Wat kan er achter de dichterlijke woorden schuilen? We zijn in den tijd van den Saksen-oorlog en in het land van de Friezen. De kooplieden kunnen Friezen geweest zijn, nazaten van hen, die geen stroo in den weg van de verkondigers van het Evangelie hadden gelegd, doch niet hadden willen weten van een kerk, die de handlangster was van een vreemde heerschappij. Mogelijk waren er zonen en kleinzonen bij van de door Karel Martel vermoorden en de sympathieën waren zeker aan den kant van de Saksen, die aan de beurt waren om te voldoen aan de behoefte aan levensruimte van de Franken, en die het Credo hadden na te zeggen op straffe des doods. Kerkelijke lieden kunnen in tal van kringen onmogelijk populair geweest zijn, zoo min als in latere tijden de propagandisten van een ,,-isme", waarachter zich een op verovering belust rijk verschuilt. In de negende eeuw hebben zonder twijfel velen met de Noormannen geheuld en eerst de regeering van het Saksische huis zal de trouw aan het Rijk hebben verzekerd. Op den duur is dan de herinnering aan de onchristelijke wijze van invoering der kerk verzwakt, doch in Alcuinus' tijd was men daar nog ver vandaan en de dichter handelde voorzichtig met zich niet in de herberg te Dorestad bloot te stellen. 13 De volgende regel is de moeilijkste. Het metrum wijst uit, dat de I van lone als J moet worden uitgesproken. Jona is een in de geschiedenis der zending vermaarde Iersche stichting ten W. van Schotland. Van hier trok Aidan naar Northumberland, waar hij zich vestigde in Holy Island. Verder staat mij voor, dat niet lang geleden iemand — het zou de aartsbisschop van Canterbury kunnen geweest zijn – een lofrede heeft gehouden op de Anglicaansche kerk, waarin de Evangelische richting van Aidan gelukkig zou zijn vereenigd met de tradities van de gezagskerk. Dit moge men beoordeelen zooals men wil, men houde toch de twee opvattingen uiteen. Houden wij ons aan de versregels en betrekken wij dezen op de voorafgaande. De roep van de herberg te Dorestad kan moeilijk tot Engeland zijn doorgedrongen en alles wat Alcuinus laat doorschemeren, gaat terug op wat hij te Trecht (van Hadda) heeft gehoord. Ik meen te verstaan, dat Alcuinus de ooren heeft dichtgestopt voor de ,,Gesta Dei per Francos" en het geschrei in Saksenland en in zijn dichterlijke verbeelding gevlucht is in de Evangelische stemming van Jona. Dat Alcuinus zijn Latijn heeft beheerscht, zal ieder willen toegeven. Zou onder de geestelijken te Trecht in die richting iets van beteekenis zijn geleverd? De broeders moesten natuurlijk melken en dergelijke werken doen, omdat de stoffelijke belangen allerminst verzekerd waren, en dan kan de opleiding nog niet best zijn geweest. Toch weten wij, dat op Alberik, die de eerste bisschop na Bonifatius geweest is, een bisschop Theutbertus of Theodardus is gevolgd, die een handschrift van Livius heeft bezeten. Dit handschrift, dat nu te Weenen berust, is te Leiden photographisch vermenigvuldigd 3) en een exemplaar bezit de Universiteits-bibliotheek te Utrecht. Dr. Hulshof was zoo vriendelijk, de bladzijde voor mij open te slaan, waarop de aanteekening betreffende Theutbertus van Dorstad te lezen staat. Zij is overigens ten deele onleesbaar en heeft tot allerlei beschouwingen geleid; dat de bedoelde bisschop een Angelsaks geweest zou zijn, is één gissing, die op zoo lossen grond steunt, dat ik waag te opperen, of „mijn" Alberik er ook een kan zijn geweest. Bij het doorbladeren van het deel rees bij mij de vraag, hoeveel koeien daarmee gemoeid zouden zijn geweest. Maar later bezon ik mij en overwoog ik, dat het niet eens zooveel behoeft te zijn geweest. Want, en hier mogen we Alcuinus navoelen wat hij zegt van de winzucht van het publiek van den Zwarten Robbert, bij de dienaren van godsdienst, wetenschap en kunst kan de vraag naar de te ontvangen betaling nooit de eerste zijn. Zij die de handschriften opspoorden, overschreven of naar hun land voerden en daar overschreven, moeten in de eerste plaats bezield zijn geweest door ijver voor de goede zaak. We kennen ze uit later eeuwen bij name, zoo Emo in de dertiende eeuw, die te Parijs onbezweken overpende en een klooster in de Ommelanden 14 verrijkte, en in de negentiende eeuw Bakhuizen van den Brink, die zich te Weenen voor den geheelen dag liet opsluiten; van dezen weten we ook, wat een ijzersterk gestel voor zulke dingen noodig is buiten den ijver. Het is wel goed bij het teruggaan naar de oude tijden te bedenken, wat er op allerlei gebied is ontbeerd en gewerkt, om het tegenwoordig geslacht in staat te stellen om te genieten van zijn „beschaving". K. HEERINGA. Bilthoven, in de Kerstweek van 1939.

 

1) Monumenta Germaniae. Poëtae Latini aevi Carolini. I p. 220 seq.

2) Westdeutsche Zeitschrift für Geschichte und Kunst. XXVII. S. 193.

3) Codices Graeci et Latini photographiée depicti duce bibliothecae universitatis

Leidensis praefecto. XI. (1907).

In: Maandblad van ‘Oud-Utrecht’, 1940, 15e jaargang, nr. 2, d.d. 25 januari 1940.

 

DORESTAT OP DE MADELINUS-MUNTEN

Het kruis op de munten van Madelinus is geen christelijk kruis, maar stelt een weegschaal voor. Een weegschaal als muntersteken is eigenlijk heel vanzelfsprekend, want munten werden gewogen om de juistheid van het gewicht vast te stellen. Daarmee vielen valsemunters door de mand, die ofwel minder goud gebruikten ofwel een legering van zilver en goud.

Over de vraag, waar Madelinus zijn munten heeft geslagen (of liever gegoten) wordt gesteggeldover Maastricht, Utrecht en Dorestad (Wijk bij Duurstede). Daarbij wordt voorbijgegaan aan twee belangrijke voorwaarden voor een muntatelier en dat is 1. de nabijheid van machthebbers die opdracht geven tot het vervaardigen van munten, en 2. de aanwezigheid van goud en zilvermijnen. Uit eerder onderzoek waren me die voorwaarden al bekend in verband met de vervaardiging van sieraden. Aangezien, die sieraden gegraveerd moesten worden, ontwikkelden zich plaatsen in de omgeving van adellijke hoven waar zich graveurs vestigden. Van graveren van sieraden naar graveren van platen bleek geen grote stap, zodat de graveurs zich tot boekillustratoren en portretsnijders en vervolgens tot handelaren in boeken en platen ontwikkelden of boekbinderijen begonnen. Zo was de bekende Duitse graveur Carl Barth de zoon van een goudsmid uit Hildburghausen en trouwde zijn zuster Catharina Barth met een boekbinder Ernst Stadermann, die zich met zijn gezin in het naburige Erfurt vestigde.1.  Ook de productie van porselein in Meissen kende zo’n ontwikkeling. Wat ik mis in het gesteggel over Maastricht, Utrecht en Dorestad (Wijk bij Duurstede) is de inbedding van een muntmakerij in een traditie van goudbewerking zoals hierboven is aangegeven. Ik mis een opdrachtgever en ik mis goud- en zilvermijnen in de omgeving. Voor Dorestad (Wijk bij Duurstede) komt daar nog bij, dat ik van mening ben, dat Dorestad onderhevig is aan mythevorming, omdat het beeld van de wereldstad2. op geen enkele manier door de feiten wordt ondersteund.3. Bovendien bleek me, dat Dorestad (Wijk bij Duurstede) het slachtoffer was geworden van een naamsverwisseling met een andere Dorestad, namelijk Dorstadt in Westfalen op steenworp afstand van Goslar, de zetel van de Duitse koningen – keizers.

Nu wil het geval, dat een belangrijke muntenhandel en veiling in Hildesheim de naam draagt: Hildesheim, Bistum Adelhog von Dorstadt 1170-1190. Dat moet bisschop Adelog van Dorstadt (1171-1190), bisschop van Hildesheim zijn, die ik genoemd had als episcopus de Dorestat. Dat brengt me tot de gedachte, dat onze Madelinus zijn muntmakerij niet in Maastricht, Utrecht of Dorestad (Wijk bij Duurstede) had, maar in Hildesheim en dat hij misschien wel voor het adellijke geslacht van Dorstadt heeft gewerkt. Het zal toch niet waar zijn, dat de aanduiding Dorestat op de Madelinus-munten naar Dorstadt in Westfalen verwijst ?

Aantekeningen

1.Ernst Staderman beschouw ik als de genius achter het Oera Linda Boek. Hij week met zijn gezin uit naar Den Helder om aan vervolging van de Duitse inquisitie te ontkomen. Daar vestigde hij zich als boekbinder en uitgever en begon hij met een leesbibliotheek, die hij samen met zijn zoon Heinrich Adalbert uitbouwde met een postagentschap en leveranties van schoolboeken.

2.De aanduiding ‘wereldstad’ is van Annemarieke Willemsen: ‘Dorestad was in de Karolingische tijd de grootste stad van Nederland. Strategisch gepositioneerd, met een langgerekte haven en een paar duizend inwoners was het een handelsknooppunt in vroegmiddeleeuws Europa. Er werden Rijnwijn, Italiaans glas, Frankische zwaarden en Scandinavisch bont verhandeld, maar ook manuscripten, jachthonden en slaven. Op de markt wisselde men mode, gebruiken en ideeën uit. Het leven in Dorestad had internationale allure. De hier geslagen gouden en zilveren munten zijn in heel Europa teruggevonden. Dorestad speelde ook bij de verspreiding van het christendom een belangrijke rol. De grote 'fibula van Dorestad' , een schitterende gouden broche, vol met christelijke symboliek, ingelegd met almandijn, parels en gekleurd glas, verbindt de stad met het hof van keizer Karel de Grote. Tussen 834 en 863 werd Dorestad bijna ieder jaar aangevallen door Vikingen. Uiteindelijk verzwakte de stad, mede door de politieke onrust en het steeds nattere landschap. In de 9de eeuw verdween Dorestad van de kaart, om pas in 1840 opnieuw ontdekt te worden. In de 20ste eeuw, tijdens de grootste opgraving ooit in Nederland gedaan, werd nabij Wijk bij Duurstede zo'n 35 ha onderzocht. Hoewel Dorestad in binnen- en buitenland tot de verbeelding spreekt, had het publiek tot nu toe nauwelijks toegang tot de belangwekkende vondsten, waaronder luxe glaswerk, sieraden, wapens en duizenden skeletten. Dr. Annemarieke Willemsen brengt nu een schat aan archeologische, historische en kunsthistorische informatie samen tot een prachtig geïllustreerd en toegankelijk lees- en bladerboek.’ Advertentie Walburgpers.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

                                                                             

  

Dorestad, een Wereldstad? Wishful thinking van het RMO in Leiden? 

Ad Maas, Leende 

In: SEMafoor jaargang 10 nr. 3, augustus 2009

In het boek Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland, Van Trajectum tot Dorestad, 50 v.C.-900 n.C. uit 1994 1 staat in de inleiding de volgende zin over Wijk bij Duurstede: Hier is eerst in Dorestad gegraven (afb. 2), vervolgens in De Horden en sinds 1989 ook in De Geer. Er werd dus al gegraven op de historische locatie die nog gevonden moest worden. Deze manier van denken is typerend voor het totale Wijk bij Duurstede – Dorestad-project dat nu alles bijeen ruim 150 jaar aan de orde is. De huidige tentoonstelling in Leiden en het begeleidende boek (uiteraard een zogenaamd 'publieksboek') passen helemaal in deze lijn. Er wordt niet gewerkt vanuit de idee dat de archeologie hypothesen over het verleden verifieert of falsifieert, in feite wordt gezocht naar bevestiging van conventionele opvattingen en dus worden ook andere belangen behartigd dan wetschappelijke. Dit leidt zelfs tot absurde interpretaties (verderop geef ik voorbeelden) en de totaliteit van tentoonstelling en boek is er daar één van: een wereldstad. Frappant is een uitspraak op het einde van het boek in verband met een schoolplaat: Bewust wilden we nieuwe, sterke beelden creëren, die een eigen leven kunnen en zullen gaan leiden (p. 178). Onbedoeld wordt hier wel de kern van de zaak aangewezen. Dit is namelijk praat uit de wereld van propaganda en reclame 2). Het werd tijd om Dorestad eens in zijn volle bloei te tonen, lezen we (p. 185), dus Dorestad als: zeehaven, overslaghaven, marktstad, stapelmarkt, tolkantoor, bestuurlijk centrum, godsdienstig centrum, bisschopszetel, strijdtoneel tussen Friezen en Franken, Noormannen-doelwit, het Nederlandse Troje … en nu dus wereldstad. Enige nuchtere aandacht lijkt op zijn plaats. Daar wordt het hoog tijd voor. Dorestad is in het algemeen en ook binnen de Studiekring Eerste Millennium (SEM) een geliefd onderwerp. Kernkwestie is vaak of Dorestad inderdaad te vereenzelvigen is met Wijk bij Duurstede. De tentoonstelling Dorestad. Wereldstad in de Middeleeuwen en het bijbehorende boek met bijna dezelfde titel brengen met grote stelligheid de volgende stellingen en stellingnames naar voren: - Er is sprake van een enorme hoeveelheid archeologische vondsten in Wijk bij Duurstede - Deze vondsten tonen aan dat er een wereldstad, een metropool lag - Deze 'wereldstad' was het in een aantal teksten genoemde Dorestad. Deze stellingnames zullen we allereerst nagaan aan de hand van het tentoonstellingsboek (paragraaf 1). Daarna een overzicht van de belangrijkste statements uit historische bronnen (paragraaf 2), uiteraard een oud verhaal. Dan belichten we de tot nu toe beschreven alternatieve hypotheses in verband met lokalisering van Dorestad: Audruicq, Heerewaarden en Grebbeberg, Doornik (paragraaf 3). Vervolgens maken we de balans op anno 2009 wat betreft de identificatie van Dorestad als Wijk bij Duurstede (paragraaf 4) en ten slotte komen we tot voorlopige conclusies (paragraaf 5). 

1. Archeologische vondsten en bevindingen betreffende Wijk bij Duurstede-Dorestad

Het boek bij de tentoonstelling belicht de volgende onderwerpen: Dorestad teruggevonden (sinds 1842), Leven in Dorestad en de Doresteders, De mensen begraven, Laten zien wie je bent (de internationale allure), De fibula van Dorestad in context, Omgang met het water, Dorestad marktstad, Internationale handel, Confrontaties (met Noormannen) en Het naleven van Dorestad (uitbeelding van de herinnering). Genoeg stof om over na te denken en om het boek te kopen. Het is - zoals we gewend zijn van Annemarieke Willemsen (zie eerdere publicaties over kinderen in de middeleeuwen en over Vikingen) ronduit een prettig verteld en leesbaar geheel. Laten we het boek eens doornemen en saillante punten naar voren brengen. 

Graven, registeren en opbergen

Een halve eeuw na het onderzoek van J.H. Holwerda (1920), directeur van het Leidse Museum van Oudheden, thans het RMO vond de omvangrijke opgraving (35 hectare) plaats van de ROB (onder leiding van W. van Es). De ROB was een aantal jaren gehuisvest in het pand van Museum Dorestad in Wijk bij Duurstede. In 2008 werden alle vondsten van de ROB-opgravingen in Leiden ondergebracht. Je zou kunnen zeggen dat (het verhoopte) Dorestad in Leiden terechtkwam. In 1989 verscheen het eerste verslag van deze opgraving, twintig jaar later (!!) in 2009 het tweede deel, volgens Willemsen, maar dat blijkt onjuist: de literatuurlijst vermeldt: deel 1 in 1980, deel 2 in 1983 en deel 3 in 2009. Er zijn drie archeologische locaties in Wijk bij Duurstede: De Heul, De Geert en De Engk. Naar het zuiden toe, aan de overkant van Neder-Rijn en Lek, wordt het Romeinse castellum verondersteld, maar dat 12 is een virtuele locatie, namelijk een veronderstelling die niet archeologisch te bevestigen is. Levefanum is tot nu toe niet getraceerd, en dat wil natuurlijk ook weer niet zeggen dat het er niet gelegen kan hebben. Op de locatie De Heul is een groot grafveld (70 bij 60 meter) met minstens 2300 graven gevonden (een deel daarvan uit de Vroege Middeleeuwen) en op die plaats was er misschien een kerkje van 14 bij 8 meter. Aan de huidige Steenstraat in Wijk bij Duurstede lag ook een grafveld (meer dan 1100 graven) maar dat veld dateert van circa het jaar 1000 en later. Het grafveld op De Engk telt - voor zover opgegraven- 450 skeletten die vroegmiddeleeuws zouden zijn. Zeer ruimharig en overdreven geteld kan men wat de Dorestadperiode betreft uitgaan van zo'n 3000 skeletten, in laten we zeggen 300 jaar. Dat zijn dan 10 begrafenissen per jaar. Voor een metropool toch wat weinig. Het afhandelen van de testamenten zou ik wel aangekund hebben, al is er in deze metropool niets gevonden waar je mee kunt schrijven. De gemiddelde leeftijd blijkt tussen 25 en 30 jaar te liggen, ook weer niet een erg luxueus gemiddelde. Welk vergelijkingsmateriaal is er hier voorhanden? Niets daarover. Over de dateringsmethoden vernemen we evenmin iets. Wat te denken van de volgende mededeling: Van de minimaal 2350 begravingen die ooit in Dorestad hebben gelegen, was minder dan 10% daadwerkelijk beschikbaar voor onderzoek. Voor verder onderzoek ligt er nog een grote partij onlangs teruggevonden menselijk skeletmateriaal te wachten, onderzoek op basis van nieuwe technieken (DNA en isotopen). Volgens hoogleraar Frans Theuws gaat het vooral om Karolingisch materiaal. Die visie is echter gebaseerd op interpretaties van enkele grafvondsten, zoals een glazen kogelflesje. Onnozel gedoe dus. Locatie De Geer, kennelijk een soort Karolingische vluchtburcht, telde een grote eenschepige hal van 11 bij 22 meter, overigens niet veel groter dan diverse huizen en boerderijen. De metropool blijkt vooral een bewoningsstrook van enkele kilometers te zijn, die gedurende enkele eeuwen niet overal constant in gebruik was. Zo'n stad is dus een nogal beweeglijke improvisatie in verband met de aanlegmogelijkheden van schepen

Palen, planken, botten en munten enzovoorts

Van meet af aan wordt er een stad van 3 kilometer lengte gepresenteerd, vooral een stad van planken met steeds bredere plankiers naar het water toe. Van al die houten huizen, schuren en straten hebben we echter niets over (p. 112). Utrecht telde in die dagen 400 inwoners, Amsterdam was een moerasgebied, maar Dorestad telde een paar duizend mensen. Utrecht als Traiectum van Willibrord wordt hier wel hard onder handen genomen. De 'stad van de bisschop' stelde weinig voor en dat is al meer dan wat werkelijk aangetoond kan worden. Naast het opvoeren van de strook van 3 kilometer is ook de muntslag van Madelinus in Dorestad een herhaaldelijk verkondigde bewering. Niets echter wijst erop dat Dorestadmunten ook op de plaats van Wijk bij Duurstede zijn geslagen. Twee schatvondsten zijn in 1972 gevonden in Wijk bij Duurstede, aldus Willemsen, maar ze bespreekt vervolgens alleen de vondst van 25 zilveren denarii; met de tweede vondst zal ze wel bedoelen de vondst van 2800 namaak-Dorestadmunten uit Tzummarum (Friesland) die dus niets met Wijk bij Duurstede te maken heeft; de tentoonstelling geeft hier misleidende informatie. Omdat de munten overal gebruikt werden en grote afstanden aflegden, waren ze heel geschikt om propaganda voor de keizer te maken (p. 121). Opmerkelijk is wel (hoofdstuk 1) het opgraven van vele dierlijke beenderen (1841-1842 en rond 1880), zonder archeologisch toezicht. Gesuggereerd wordt dat er een soort bottenindustrie was (het produceren van glissen, nog niet zo lang geleden in dialecten nog 'botjes' genoemd, schaatsen dus, verder: priemen, naalden, kralen, kammen, schrapers, mesjes, enzovoort), maar dit is op het niveau van een metropool gezien zowel een vorm van wishful thinking als van weinig praktisch inzicht: botten waren er immers overal en de technieken om daar gebruiksvoorwerpen van te maken beheerste elke boer waar dan ook. Putten: honderden sporen en restanten daarvan. Dendrochronologisch onderzoek van het hout geeft de jaren tussen 685 en 835 aan, maar deze onaantastbaar lijkende dateringsmethode is in het algemeen en ook in deze situatie oncontroleerbaar. Er zijn in Wijk bij Duurstede 'ontzettend veel sleutels' (p. 31) gevonden, vaak in vrouwengraven meegegeven: vooral mannen zullen in die tijd wel een gat in hun hand gehad hebben. Ook was er klaarblijkelijk veel textielnijverheid (wol), maar hier geldt eerder de vraag: waar was er die nijverheid niet? Op De Heul zijn een stuk of 10 sarcofagen gevonden, maar de datering van deze funerale meubels is helemaal een gok. Er zijn aardig wat barnsteenvoorwerpjes gevonden en een aantal ijzerproducten, waarvan sommige aangemerkt worden als (Frankische) wapens. Aardewerk domineert in sterke mate, vooral afval daarvan. Het gros van het Romeins draaischijfaardewerk komt uit het Rijnland rond Keulen, Limburg en het Waasland. Hier wordt de hypothese van gebroken aardewerk (al of niet per ongeluk) ten tonele gevoerd. Het ging kennelijk vooral om kruiken met wijn. Na het ledigen van zo'n kruik kan er natuurlijk nogal wat mis gaan, maar misschien is een andere hypothese ook realistisch: men 13 voerde verhardingsmateriaal aan omdat je niet overal aan het timmeren kunt blijven. Dus: materiaal voor weg- en erfverharding. 

Denken in wensen vermomd als feiten

Ook voor deze publicatie zijn enkele wishful thinking-zinnen typerend: Ik noem er een aantal en veronderstel dan dat de lezer zelf wel het gis- en wenskarakter van de opmerkingen ziet: - Als het fort er ten tijde van Dorestad nog bestond, zal daar het bestuurlijk en ook kerkelijk centrum van de langgerekte nederzetting zijn geweest. - Een en ander betekent dat er in Dorestad ten minste een school zal zijn geweest. Niet dat er een speciaal schoolgebouw moet zijn geweest, laat staan dat je dat in de archeologische vondsten zou kunnen herkennen. - Karel de Grote: We kennen helaas zijn reisschema niet, maar hij zal beslist ooit in Dorestad zijn geweest (p. 65). - Wat Dorestad ook tot een Europese stad maakte, zo niet - in haar tijd bezien- een wereldstad, is de bemoeienis van keizers en bisschoppen, die allen een agenda hadden voor de stad (p. 77). - Stad met veel kerken: dat betekent toch minimaal meer dan één kerk, en waarschijnlijk ook meer dan twee (p. 79). - We weten uit een beschrijving dat het paleis van Karel de Grote in Aken gedecoreerd was met levensgrote fresco's, veelkleurige schilderingen in natte kalk, met klassieke thema's. De muren van de palts in Paderborn zaten vol belerende inscripties. - Al deze tijd (= circa 630 tot circa 860) heeft Dorestad een muntslag gehad, wat aangeeft dat de stad daarvoor belangrijk genoeg was en voldoende te controleren. - Het lijkt erop dat hij (Madelinus) daarna naar Dorestad is getrokken en daar deze gouden munten heeft geslagen: mogelijk reisde hij ook rond. (Namaak-Madelinusmunten, p. 118) - Het karakter van de markt van Dorestad blijkt vooral uit de luxe, onalledaagse dingen die je er kon kopen (p. 125). - Dorestad was een van de belangrijkste tolkantoren van het rijk. Uit die lijsten weten we wat er op de markt kwam: pelzen, textiel, verfstoffen, zout, specerijen, voedsel, honing, luxueuze stoffen, manuscripten, jachthonden en slaven (p. 127). - De aanwezigheid van dit ene glas alleen al wijst op de uitzonderlijke hoge rijkdom van de stad. - Sporen van het afslachten van vee en mensen (zoals massagraven) of van een grote brand (verkoold hout, een brandlaag) zijn in Dorestad niet gevonden (p. 161-162). - Het is typisch voor een culturele smeltkroes als Dorestad dat er 'mengstijlen' ontstaan (p. 165). - Wat meegespeeld heeft, volgens Frans Theuws, 3 is het feit dat Dorestad geen kerkelijk centrum was (p. 172). Met deze laatste (opvallende, want ontnuchterende) opmerking, die in tegenspraak is met andere passages in het boek, hangt ook samen de volgende kwestie: Theutbert die zich bisschop van Dorestat noemt ... 4 Zo'n nietszeggende uitspraak wordt haast debiel geïnterpreteerd. Laat ik een actueel voorbeeld geven: de bisschop van Bruggerhuizen, een gehucht nabij Leende, is mgr. Hurkmans, bisschop van 's-Hertogenbosch. Op Bruggerhuizen hoeft in het jaar 2250 niet gegraven te worden naar zijn paleis. 

Een wereldstad of een barakkenkamp?

Dorestad was Karel de Grote's wereldhaven, zegt het tentoonstellingsboek, zonder enige verdere informatie over andere vroegmiddeleeuwse zeehavens. Dat er op de locatie Wijk bij Duurstede in de zevende tot in de tiende eeuw een overslag- en handelsplaats lag, staat niet ter discussie. Het was volgens het RMO de grootste en rijkste stad van Nederland. Deze stelling zegt impliciet ook iets over Utrecht, Nijmegen en Maastricht die alle drie ook voorgesteld worden als steden met een continue geschiedenis. De in het boek nogal eens ten tonele gevoerde Wim van Es sprak nog van een soort barakkenkamp in de bloeitijd van Dorestad.

2. De historische bronnen over Dorestad Wat de historische bronnen over Dorestad melden (zie hierna), geeft inderdaad aan dat het een belangrijke locatie was. De vraag waar het in dit artikel over gaat is echter of die locatie (zoals die in de bronnen herkenbaar is) volgens archeologische bevindingen te vinden is op de plaats Wijk bij Duurstede of in de nabijheid daarvan. In wat nu volgt hebben we het over het geschreven en vertelde Dorestad dat natuurlijk ergens gelegen moet hebben: maar waar? Punt van discussie kan dus zijn: als de bronnen kloppen hebben 14 we het dan over Wijk bij Duurstede of als Dorestad te vinden is op de plaats Wijk bij Duurstede, kloppen dan de bronnen? De eerste meldingen over Dorestad stammen uit 623, en als de laatste noemt men gewoonlijk een bericht uit 974. Waar lag het Dorestad van de munten (630/ 640: "Dorestat fit") en waar de woonplaats van Franco van Dorestad die de abt van St.-Truiden nog in 1136 noemt als hij gebeurtenissen in 1083/1084 beschrijft? Er zijn een vijftigtal Dorestad-teksten en daaruit zijn een aantal gegevens over Dorestad af te leiden. Dorestad was een haven, lag nabij de Renusmonding en had een tol. Het was een stad met veel kerken, niet ver van Traiectum gelegen. Dorestad komt in sommige teksten over als een regio en wordt een enkele keer een graafschap (van Rorik) genoemd. In het Frankische Rijk nam de havenstad Dorestad een prominente plaats in. Het was een grote en belangrijke stad, een koopmansstad met een overslaghaven voor handel op lange afstand. Haar schepen voeren overzee naar Engeland, Friesland, Duitsland en Scandinavië. In Dorestad werkten voornamelijk beroepshandelaren gespecialiseerd in langeafstandshandel in luxueuze goederen. Ze dreven handel voor zichzelf en ook voor de koning, en kregen daarvoor bepaalde privileges inzake tolvrijstelling. Dorestad overvleugelde alle andere handelsplaatsen in het noorden van het Frankische Rijk. Mogelijk is deze bloei te danken aan de integratie van een deel van Frisia in het Frankische Rijk, waardoor de Friese handelaren in toenemende mate toegang kregen tot het Frankenrijk. Het belang van de stad kan blijken uit een mededeling van de Geograaf van Ravenna: hij gebruikt Dorestad als oriëntatiepunt om nota bene de plaats van de Rijnmonding aan te geven, en niet omgekeerd! Ook het feit dat Dorestad gelijktijdig genoemd wordt met steden als Amiens, Rouen en Noyon, suggereert een zekere gelijkwaardigheid met deze steden. In zijn bloeiperiode wordt het vicus famosus en vicus nominatissimus 6 genoemd, en is het als praeceptum negotiatorum het doel van overtochten uit Engeland. Bij Dorestad is sprake van een emporium (een overslaghaven of stapelplaats), een castrum, portus, ripae en vicus, kortom: het is geen eenvoudige nederzetting, maar een stad met een "meercellige" structuur. 7 Haar belangrijkheid blijkt ook uit het feit dat het een koninklijk domein was met een douanetol en een zeer productieve munt. Was aanvankelijk Quentovic een van de meest productieve muntplaatsen van het Rijk, in het begin van de negende eeuw nam Dorestad de rol van belangrijkste handelsplaats van Quentovic over. Destijds werden er méér munten uitgegeven op naam van Dorestad dan in welke andere plaats ook. Dorestad was een van de belangrijkste tolplaatsen aan de noordgrens van het Frankische Rijk in het Noordzee-Kanaalkustgebied. Dorestad had een bijzondere Koninklijke protectie, het was op een koninklijk domein gevestigd, het was een "Koningsgoed". De hoogste Frankische autoriteiten toonden een grote en blijvende belangstelling voor Dorestad 8). Koninklijke ambtenaren zorgden aldaar voor inning van de koninklijke inkomsten uit munten, tol en handel. Handelaren in dienst van het Frankische hof genoten in het algemeen uitgebreide voorrechten, waaronder algemene tolvrijstelling, maar ze waren in Dorestad wel tolplichtig. De rol van de koning bij de handel op lange afstand was, in de eerste plaats te Dorestad, van fundamentele betekenis voor de commerciële expansie van de Karolingische periode. De aanwezigheid van koninklijke ambtenaren en van kerkelijke activiteiten is in Dorestad méér uitgesproken dan in vergelijkbare plaatsen aan de noordkust van het Frankische Rijk.9 Dorestad bezat veel kerken: een mededeling in 834 over Fridburg uit Birka gewaagt over veel kerken in Dorestad, en de Acta Frederici zegt: "De Noormannen staken in 834 de zee over en kwamen te Dorestad, dat voorheen groot was en nu Wijck genoemd wordt, waarin ook -naar men zegt- wel 55 kerken ter ere van God en zijn heiligen waren gebouwd".10 Het aantal van 55 kerken in Dorestad kan overdreven zijn, maar het was destijds een van de belangrijkste steden, en vergelijkbare steden bezaten in de Karolingische tijd veel kerken: Metz bijvoorbeeld had destijds 40 kerken, Parijs 26, Reims 22, Trier 20 en Lyon 18.11 Na een periode van grote bloei werd de stad diverse malen door Noormannen geplunderd. Het is opmerkelijk dat de plaats zich telkens herstelde van de verwoestingen en brandschattingen, daarmee blijk gevend van grote veerkracht. Ten slotte werd het in 863 -naar men aanneemt- zo grondig verwoest, dat daarna nooit meer iets over Dorestad werd vernomen. Dat het niet in rook is opgegaan, blijkt uit een oorkonde van 896 waarin koning Zwentibold de rechten van het bisdom Traiectum bevestigde, rechten die ook golden op de oevers van Dorestadum, voor hen die in Dorestadum op de landerijen van St. Martinus woonden

10

Ook in volgende jaren werd de tolvrijheid voor Dorestad door de opeenvolgende heersers verleend: in 920, in 938, in 948, en ten laatste in 974. Van het grote Dorestad werd na 974 niets meer vernomen. Onduidelijk is waarom zo'n belangrijke handelshaven van het aardse toneel verdween. 15 Het beeld dat oprijst van Dorestad is dat van een bruisende en veerkrachtige handelsstad met een groot achterland, een koninklijk gecontroleerd bestuurscentrum, met een haven, tol, eigen muntslag, veel kerken, en liggend in het grensgebied van Franken en Friezen. De stad was blijkbaar zo begerenswaardig, dat om het bezit ervan regelmatig strijd werd geleverd. Tussen 623 en 716 was het wisselend in handen van Franken en Friezen. Dat wettigt het vermoeden dat de stad ergens in het grensgebied van beide volken lag.10 In 650 geeft de Geograaf van Ravenna een cryptische aanwijzing: "de Rijn stroomt in de Oceaan onder Dorostate in het land der Friezen".12 In de Annalen van St. Bertijn wordt tussen 834 en 863 melding gemaakt van herhaalde invallen van Noormannen in Frisia en Dorestad. Dorestad zelf lag niet aan zee, want het Cartularium van Radboud somt in de goederenlijst van Trajectum bezittingen op te Dorestad en "tussen Dorestad en de zee". De Vita Dagoberti beschrijft hoe Karel Martel en Dagobert per schip vanuit Francia doordringen in Fresia. Ze komen aan in de plaats Dorestacus en drijven daarna de Friese koning Radboud buiten het gebied der Frisones naar Denemarca. Vanuit Francia was Frisia varend te bereiken, want in de Vita Anscharii wordt beschreven hoe Anscharius vanuit Francia over Dorestadum naar de gebieden van de Fresones trok. Dorestad lag blijkbaar op de vaarweg naar Frisia.

3. Geopperde alternatieven voor de lokalisering van Dorestad

3.1 Dorestad in Noordwest-Frankrijk: Audruicq? In de benadering van Albert Delahaye (een benadering die verdedigd wordt door onder meer Guido Delahaye, Kees IJpelaan, Joël Vandemaele en Jacques Fermaut) zijn er enige dominerende veronderstellingen. Laag-Nederland was gedurende een groot deel van het eerste millennium vaak grotendeels niet continu bewoonbaar. De geografische oriëntatie in de Romeinse en na-Romeinse tijd moet meer westelijk geïnterpreteerd worden (cfr. Ooster- en Westerschelde i.p.v. Noorder- en Zuiderschelde) dan in het tweede millennium gebruikelijk werd. De Renus mag onder meer daardoor niet (alleen) geïdentificeerd worden met de Duits-Nederlandse Rijn maar heeft betrekking op een Schelde- Maas-Rijn-complex dat tot in Noordwest-Frankrijk reikte. Zijn herinterpretatie van de klassieke bronnen leidt tot de bevinding dat volkeren als Friezen en Saksen in de tijd van de Romeinen en Vroege Middeleeuwen te ver naar het noorden en oosten worden gelokaliseerd (men situeert vanuit kennis van latere situaties). Concretere aanwijzingen zijn volgens Albert Delahaye de volgende. Dorestad lag niet ver van Traiectum dat hij in Tournehem situeert. In een akte gekoppeld aan het jaar 779 betreffende de tolvrijheid voor de abdij van St.-Germain-des-Prés (Parijs) worden Traiectum en Dorestadum genoemd tussen Amiens en Saint-Maxence en in een oorkonde gekoppeld aan het jaar 777 schenkt Karel de Grote een aantal goederen aan het bisdom van Willibrord, welke goederen Delahaye in Noordwest-Frankrijk situeert. Verder acht Delahaye het volgende van belang: de Annalen van Egmond en de chroniqueurs Alpertus van Metz, Melis Stoke en Jacob van Maerlant zeggen niets over een Dorestad in Midden- Nederland. Audruicq aan het Almere nabij het Nauw van Calais was een zeehaven; na verlanding van het Almere namen Duinkerke en Calais de havenfunctie over. Delahaye leidt Audruicq af van Odrewick, ontstaan uit Oderwick en dat ontstond uit Dorewick, een Germaanse naam.13 De locatie Audruicq is voor wat betreft de periode Dorestad (600-900) archeologisch niet bevestigd (14). Het is wat betreft ligging wel een aannemelijke locatie. Soms is er een verband gezocht en gelegd tussen de plaats Dorostorena en Audruicq (gezien als Oderwik = Dorewik = Dorestad) maar het is duidelijk dat dit onzin is: Dorrostoran lag in het huidige Bulgarije. (Zie ook A.W. Byvanck, Excerpta Romana. De bronnen der Romeinsche geschiedenis van Nederland, 1931).

3.2 Dorestad bij Nijmegen, Grebbeberg of Heerewaarden?

De onderzoekers J. Kreijns en L. Pirson15 plaatsen het Trajectum van Willibrord in Maastricht. Dat namen als Trajectum en Utrecht ook van toepassing zijn op Maastricht is onomstreden. De overgang van het bisdom Tongeren-Maastricht (Lambertus) naar Luik valt inderdaad merkwaardig scherp samen met de aankomst van Willibrord in Francia (zoals Beda meldt). De betekenis van Maastricht, Traiectum aan de Mosa, als bisschopsstad, tolkantoor, muntslag, handels- en marktplaats, wegenknooppunt en taalgrensplaats staat vast. Kreijns en Pirson handhaven de gebruikelijke visie op de vroegmiddeleeuwse geografische situatie van Nederland: de Renus is onze Rijn en ook de Waal, en Dorestad ligt in het Nederlandse rivierengebied. Een belangrijke hypothese in hun werk is dat de zogenaamde Lagbeki (door de traditie opgevat als de Lauwers en door Delahaye in Noordwest-Frankrijk geplaatst) vereenzelvigd moet worden met de Oude IJssel. Ze moeten een plaats voor Dorestad aanwijzen die beantwoordt aan de geografische criteria uit de teksten: niet ver van Traiectum, aan de Renus en nabij de Lagbeki. Onder meer door J.E. Bogaers is in het verleden al gesteld dat de Waal als Renus begrepen moet worden. Zo komen Kreijns en Pirson uit op een 16 locatie waar Waal en Maas samenvloeiden, namelijk ten oosten van Heerewaarden, enkele kilometers ten westen van Nijmegen aan de Waal. Zij betogen verder dat dat de scheepvaart vanuit Engeland via de Zeeuwse wateren verliep naar Rijn en Maas, en niet via de omweg Lek - Wijk bij Duurstede – Neder-Rijn. W. Bruijnesteijn van Coppenraet16 steunt de bevindingen van Kreijns en Pirson ten aanzien van Traiectum = Maastricht, en komt voor Dorestad tot een overeenkomstige conclusie. Daartoe draagt hij twee belangrijke gegevens aan: volgens de anonieme Geograaf van Ravenna stroomde de Rijn onder Dorestad in de Oceaan, en moet deze plaats aan de Friese (i.c. noordelijke) oever van de monding gelegen hebben, in de Annalen van Xanten staat in verband met het jaar 847 te lezen dat de vicus Meginhardi aan de Rhenus 9 mijlen stroomopwaarts ligt van de vicus Dorestatus. Als de vicus Meginhardi gelijkgesteld kan worden met Meinerswijk zou Dorestad 9 mijl stroomafwaarts langs de Rijn moeten liggen. Gaat men uit van Gallische mijlen, dan komt men ongeveer uit bij de Grebbeberg, een zeer strategische plaats op het uiterste puntje van de Utrechtse Heuvelrug. Bruijnesteijn van Coppenraet meent, net als Kreijns, dat in een bepaalde transgressiefase de Noordzee inderdaad tot in de Betuwe liep. De Grebbeberg (volgens Kreijns de zuidpunt van Westrachië, de huidige Utrechtse Heuvelrug) was dan een zeer strategisch gelegen kustplaats, die als een schiereiland in zee uitstak, voor het Friese achterland. De locaties Heerewaarden en Grebbeberg kunnen niet als Dorestad aangewezen worden op basis van archeologisch onderzoek tot nu toe. Heerewaarden is waterwegtechnisch een zeer aannemelijke plaats en dat is nu nog zichtbaar. Rhenen nabij de Grebbeberg is verkeersgeografisch ook een bijzondere plaats, zowel wat betreft landwegen als waterwegen. In verkeersgeografisch opzicht is Rhenen soms de poort van Friesland genoemd en er is in de nabijheid wel opmerkelijke archeologie. Merovingische begraafplaatsen zijn er op de locaties Laar en Donderberg. De Donderberg is het grootste grafveld van Midden-Nederland en misschien ook het rijkste. Maar de koppeling met een Dorestad is niet te leggen.

3.3 Is Doornik (het Gallo-Romeins Turnaco) Dorestad?

J. Rozemeyer wijst op bovengenoemde oorkonde m.b.t. 779 waarin Dorestad tussen de grote douanekantoren in noordelijk Francia geplaatst wordt, te weten Rouen, Amiens, Quentovicus en Traiectum. Getuige de berichten over de aankomst van de Ierse missionarissen vanuit Engeland, loopt de route naar Francia over Dorestad. Dorestad moet op een geschikte plaats liggen voor de handel met Frisia, Engeland, Noord-Duitsland en Scandinavië. Deze aanwijzingen plaatsen Dorestad aan een vanuit Francia uitstromende rivier op de overgang naar Frisia, dus ergens in Vlaanderen.17 Rivieren die daar Francia uitstromen zijn de Schelde en de Leie. De beste kandidaat voor een toemalige haven Dorestad is volgens Rozemeyer Doornik die hiertoe historische, geografische en numanistische argumenten aanvoert. Het belang van Doornik in het eerste millennium is voor de Romeinse en Merovingische tijd onomstreden, zowel historisch als archeologisch. Turnaco wordt de eerste hoofdstad van het Frankenrijk, en blijft dit tot 486 als Clovis, Clodions kleinzoon, verhuist naar Parijs. Hij benoemt bisschop Eleutherius tot zijn zaakwaarnemer in Turnaco. In de zesde eeuw is er een tol op de Schelde Na de dood van Eleutherius wordt diens bisdom meer bij het bisdom Noviomagus (Noyon) gevoegd. Van 575-584 is Turnaco weer even hoofdstad van het Merovingische Rijk, als koning Chilperic, die zijn zetel had in Soissons, moest vluchten voor zijn halfbroer Sigebert en zich in Turnaco terugtrekt. Belangrijk punt is dat er bijna 200 jaar geen berichten meer over Doornik zijn en die periode valt samen met de tijd van de Karolingers. Daarna onder meer berichten over verwoestingen van de Noormannen. Dit hiaat begint precies met de machtsovername door de Karolingers. Vanaf 897 is er weer een bisschoppelijke zetel in Doornik. Doornik was ook een koninklijk domein en een belangrijke handelsplaats, die zowel over waterwegen als landwegen goed bereikbaar. Het lag dicht bij de toenmalige Frankisch-Friese (Vlaamse) grens. Een belangrijke tolplaats rechtvaardigt ook het voeren van muntrecht. De meest noordelijke Frankische muntplaatsen ten tijde van Karel de Grote waren Atrecht, Doornik, Condé, Dinant, St.-Truiden en Maastricht. Van deze plaatsen ligt Doornik het dichtst bij de Friezen. Belangrijk aandachtspunt is hier de kwestie van de Dorestad-munten. Er is een gelijktijdige uitval van de Doornik (Turnaco/Tornaco) en Dorestad (Dorestatus) van de muntproductie in de "Friese" periode (640 - 720). In de periode van 768 (Karel de Grote) tot 855 (Lotharius) verschijnt een ononderbroken reeks Dorestad-munten. In deze periode verschijnt geen enkele Turnaco-munt, ondanks grote bloei van Doornik in die periode. In de periode 855- 875 zijn er noch Dorestad-, noch Turnaco-munten. Pas als Karel de Kale keizer wordt, in 875, komt de Frankische muntslag in Doornik weer op gang. Vastgesteld kan worden dat tot in 974 toch ergens een muntcentrum is blijven bestaan waar Dorestad-munten werden geslagen. De Noormannen kunnen er baat bij hebben gehad munten onder die naam te laten voortduren. Bij vergelijking blijken de verspreidingsge- 17 bieden van de teruggevonden Turnaco- en Dorestad- munten nagenoeg gelijk. Kernzaak is de vraag of de naam Dorestat de Karolingische naam was voor Turnaco. De Karolingische aristocratie, voornamelijk van Austrasische afkomst, was mogelijk verantwoordelijk voor een opleving van het gebruik van de Germaanse taal in de Romaans sprekende gebieden. Ten aanzien van de vise van Rozemeyer moet opgemerkt worden dat de vereenzelviging van de Schelde met de naam Renus een discussiepunt is, dat ook in Doornik archeologisch juist met betrekking tot de Karolingische tijd weinig bekend is maar dat er weinig reden is om de twijfelen aan een belangrijke en imposante handelsstad in die tijd, en ten slotte dat hij met een verrassende bevinding komt wat betreft de hiervoor beschreven muntproductie.

4. Dorestad = Wijk bij Duurstede, een afweging De uitgebreide opgravingen en het archeologisch onderzoek in de jaren zeventig en tachtig bij Wijk bij Duurstede door het ROB onder leiding van W.A. van Es hebben geen overtuigende aanknopingspunten geleverd om deze plek gelijk te kunnen stellen met Dorestad en dezelfde geldt ook voor het onderzoek dat daarna is verricht. Er is absoluut geen sprake van meerwaarde in het recentere onderzoek voor ons inzicht in de historie van de Lage Landen in het eerste millennium.

4.1 De voorgeschiedenis van het Kromme-Rijngebied

Al in de bronstijd en ijzertijd is er bewoning geweest op de vele zandige stroomruggen van de vroegere lopen van de Kromme Rijn. Karteringen van fosfaatplekken in de bodem (tekenen van bewoning en bemesting) wijzen op volledige bezetting van het gebied van Wijk bij Duurstede tot Utrecht. Het Kromme-Rijngebied kan in de midden-romeinse tijd 50 nederzettingen hebben omvat met 2000-3000 inwoners en hooguit 1500 militairen bij Utrecht, Vechten en Wijk bij Duurstede. Maar nergens in het Kromme-Rijngebied zijn er sporen van bewoning in de laat-romeinse tijd. Het gebied is te nat, maar er zijn wel sporen van beweiding en van wat hogerop (noordelijker) gelegen akkers en graven. Het aantal gebruikte terreinen lag in de laat-romeinse tijd ver beneden dat van de agrarische nederzettingen in de midden-Romeinse bloeitijd. De derde-eeuwse crisis heeft volgens de opgravingen door het ROB tot een sterke achteruitgang van de bevolking in het rivierengebied geleid. Dat de militaire vici de derde-eeuwse crisis hebben overleefd is nergens gebleken. Nergens ook zijn duidelijke sporen van een Germaanse (Friese?) nederzetting uit de laat-romeinse tijd in het rivierengebied ontdekt. Wel in Bennekom en Ede en elders op de zandgronden tot in Drenthe (Wijster, Peeloo) met tekenen van welvaart en landelijke rust, dus zonder verwoestingen en brandstichting. Vergelijkbaar grafvelden waren er te Rhenen en Leusden van een Germaanse elite met sieraden die wijzen op Romeinse invloed. (vierde tot zesde eeuw). In het achterland van Brabant en langs de Maas zijn er typisch 'Frankische' nederzettingen met houten gebouwen (kuilhutten), bijvoorbeeld te Gennep bij een laat-romeinse versterking op de splitsing van Maas en Niers. Het zogenaamd 'Karolingische' Wijk bij Duurstede - en mogelijk het hele toenmalige bewoonde gebied tot Utrecht - heeft ongeveer twee eeuwen bestaan. Het bestond uit houten gebouwen, die hoogstens twee generaties meegaan en dan moeten worden vervangen. Niets wijst op stenen gebouwen. Vanaf het midden van de negende eeuw (archeologische en dendrochronologische datering tussen 850 en 875) verdwijnt de bewoning, maar het agrarisch gebruik blijft. Een desastreuze overstroming vond omstreeks 870 plaats. Toen heeft de Lek meer dan 1 m klei afgezet. Toch zijn niet alle bewoners vertrokken. Het havengebied van de Hoogstraat bleef tot in de twaalfde eeuw in gebruik met een kerkje uit de tiende eeuw en een grafveld. Bedijkingen begonnen in de twaalfde eeuw.

4.2 Discrepantie tussen archeologische vondsten en informatie uit historische bronnen

In deze paragraaf bekijken we een aantal aspecten vanuit een kritische invalshoek: waarom is het allemaal waar wat er beweerd is en wordt? Achtereenvolgens: de kwestie van wisselende macht en aanwezigheid van Franken en Friezen, de (mogelijke) allure van een stad of barakkenkamp, de munten en de plaatselijke muntslag, de inderdaad grote hoeveelheid aardewerkpuin en ten slotte een blik op andere zeehavens ten tijde van Dorestad.

Franken en Friezen: Wijk bij Duurstede

Is Wijk bij Duurstede aannemelijk als het rotatiegebied tussen Friezen en Franken? Toen het West- Romeinse Rijk in 476 ophield te bestaan en Frankische leiders zoals Childeric en Clovis het machtsvacuüm opvulden, behoorde de delta van Rijn en Maas er zeker nog niet toe. De zes graven met rijke giften en ook elf paardengraven bij Rhenen-Donderberg van de eerste helft van de zevende eeuw en de belangrijke grafvelden uit de zesde eeuw aan de Diedenweg op Wageningse Berg en uit de zesde en zevende eeuw op De Geer te Wijk bij Duurstede, wijzen niet op Frankische invloeden. Wijk bij Duurstede 18 ligt niet in het grensgebied van Franken en Friezen. "In het centrale rivierengebied is de Friese invloed nog moeilijker aan te tonen dan de Frankische. Voor de zesde en de zevende eeuw zijn er, voor zover wij zien, geen Friese importen".18 Wijk bij Duurstede ligt niet aan een rivier tussen Francia en Frisia. De ligging van Wijk bij Duurstede overtuigt niet als tussenstation op de reis van Engeland naar Francia, en de plaats is ook niet erg geschikt voor een tol voor goederen die het Frankische Rijk binnenkomen: de vaarweg over de Oude Rijn langs Katwijk en via Utrecht naar Wijk bij Duurstede was niet de gebruikelijke weg voor de verbinding met Engeland.19 En voor verkeer van Engeland naar Keulen werd de Waal gebruikt, waardoor letterlijk de nederzetting Wijk bij Duurstede aan de Lek werd omzeild. Die nederzetting heeft ook geen aantoonbare betekenis gehad voor de urbanisatie in dat gebied van Nederland.

Koningsgoed en stad?

Effectieve koninklijke bescherming van een zo excentrisch gelegen nederzetting als Wijk bij Duurstede lijkt niet goed uitvoerbaar door een in de regio Noyon residerende Frankische koning. Van het bestaan van een koningsgoed of koninklijk domein in Wijk bij Duurstede is niets bekend. Qua grootte kon de gevonden nederzetting - zelfs met inbegrip van het hele gebied van de Kromme Rijn van Grebbeberg tot Utrecht - niet in de schaduw staan van toenmalige steden als Keulen, Trier, Reims, Kamerijk of Doornik, terwijl volgens de bronnen Dorestad toenmaals deze steden in belangrijkheid toch duidelijk overtrof. In Wijk bij Duurstede zijn geen vondsten gedaan van zaken die men bij een aanzienlijke stad zou verwachten: men vond geen stadswallen of -muren, geen geplaveide wegen, geen bruggen, geen kerken, geen belangrijke openbare gebouwen, kortom geen tekenen van een "meercellige" structuur.7 De internationale handel ontwikkelde zich in de zesde eeuw op wat er van de oude Romeinse steden was overgebleven. Ook voor het zo belangrijke Dorestad zou men kunnen verwachten dat het zich had ontwikkeld op basis van een vroegere Romeinse stad. In Midden-Nederland waren geen Romeinse steden, alleen fortificaties langs de Rijn.

Munten Hoewel Dorestad herhaaldelijk door Noormannen is verwoest, zijn er bij Wijk bij Duurstede geen tekenen van verwoesting in die tijd terug te vinden. Dat geldt eigenlijk voor heel Nederland, want het aantal vondsten dat rechtstreeks met de Vikingen in verband gebracht kan worden, is op de vingers van één hand te tellen. Terwijl Dorestad in 863, getuige de Annalen van St. Bertijn, nog een verwoesting door Noormannen meemaakte, eindigt de muntreeks in Wijk bij Duurstede in 830. Gaat men uit van de hoeveelheid teruggevonden Dorestad-munten dan zou deze stad met evenveel recht in Friesland of in Zeeland gelokaliseerd kunnen worden. Als Frankische muntplaats lag Dorestad-Wijk bij Duurstede excentrisch gelegen ten opzichte van de andere Frankische muntplaatsen: meer dan 150 km noordelijker. "Het optreden van een muntmeester of monetarius in Wijk bij Duurstede zou wel iets heel uitzonderlijks zijn. Nergens anders hebben muntmeesters zich zo ver buiten het Frankische kerngebied gewaagd".18 De gouden trientes met opschrift Dorestat fit en muntmeester Madelinus wijzen wel op handel in Wijk bij Duurstede maar niet op plaatselijke muntslag. Ook de gouden broche van omstreeks 800 te Wijk bij Duurstede wijst eerder op handel met de Franken dan op Karolingische heerschappij ter plaatse.20 Goldscheibenfibel, Wittersheim, 7. Jhd. n. Chr. / Neueröffnung Museum für Vor- und Frühgeschichte / Ab dem 30. Juni 2009 Stiftung Saarländischer Kulturbesitz) De fibula van Wijk bij Duurstede staat afgebeeld op p. 82 en 83 van Dorestad. Een wereldstad in de middeleeuwen (2009) 19

Aardewerk Behalve de handel in aardewerk (vaak verpakkingsmateriaal vooral voor drank met het Duitse Rijnland) is verder geen intensieve internationale handel in Wijk bij Duurstede aangetoond. In de met Dorestad handeldrijvende plaatsen Ribe en Birka zijn veel typische wijnkruiken gevonden, die in Wijk bij Duurstede zelden voorkomen. Behalve de onbewerkte barnsteen ontbreken te verwachten importartikelen uit overzeese handelssteden, evenals tekenen van werkelijk gespecialiseerde productie. Van een christelijke stad met veel kerken is in Wijk bij Duurstede in feite niets teruggevonden. Handel blijkt volgens het ROBonderzoek ook uit het buitengewoon grote aardewerkcomplex van Wijk bij Duurstede: enkele tienduizenden randscherven en een veelvoud daarvan aan overige wand- en bodemscherven. Meer dan 95% van de honderdduizenden scherven komen uit het haven- en woonterrein van het noordelijk deel, het veronderstelde havengebied. Hiervan is 10-20% uit de vrije hand gemaakt zonder draaischijf, wat mogelijk wijst op lokale productie; de rest bestaat uit professioneel draaischijfwerk, door handel aangevoerd, vooral uit Badorf (Vorgebirge) en Mayen (Eifel) en Keulse potten. In de achtste en negende eeuw was dit aardewerk over heel Nederland en Noord-Duitsland wijd verbreid. Er is een schatting gedaan van een jaargemiddelde import in Wijk bij Duurstede van 1500 tot 7500 potten. Dit komt overeen met drie scheepsladingen voor eigen gebruik en de rest voor doorvoer.21 Te Deventer was overigens een soortgelijk handelscentrum voor zulke potten.

Andere( zee-)havens

Zijn er in het eerste millennium nog andere plaatsen in het huidige Nederland waarvan aangenomen kan worden dat ze ingericht waren op zeevaart? Een belangrijke plaats die in aanmerking komt blijkt de plaats van de Romeinse haven: Domburg. In het boek Zeeland in de vroege middeleeuwen22wordt de plaats Walichrum genoemd als een belangrijke haven. Archeologische vondsten hebben aangetoond dat er van de zesde tot de negende eeuw ter hoogte van Westhove, in het duingebied van Domburg, een havenplaats lag. Polderman veronderstelt dat deze plaats gelijk gesteld kan worden met de 'villam Walichrum' die door Alcuinus in zijn Vita Willibrordi genoemd wordt. De nederzetting moet in de zevende eeuw (580 – 675 n.Chr.) explosief zijn gegroeid. Het aantal munten dat gevonden is, is overweldigend en op basis daarvan concludeert Polderman:"Zonder overdrijving kunnen we op grond van de geldomloop stellen, dat Walichrum gedurende die periode vermoedelijk de meest bezochte handelsplaats was van het Merovingische –vroeg- Karolingische rijk" 22). De meeste metalen vondsten van het strand bij Domburg dateren uit de periode van 750 tot 850 n.Chr.; in en na die periode zou Dorestad, volgens Polderman, de functie van Walichrum overgenomen hebben. Zo krijgen we een nogal laat Dorestad. Vanuit Dorestad, hier gezien als Duurstede, moeten ook Witla, gelegen aan de monding van de Maas ("nu bij Geervliet in het water verdwenen"), en Walichrum en Scaltheim (aan weerszijden van de Scheldemond) belangrijke havens geweest zijn. Scaltheim wordt genoemd in een kopie van een middeleeuwse bron als 'villa Scaltheim' en lag ten zuidwesten van de Kop van Schouwen (Westenschouwen). In de loop van de negende eeuw nam de betekenis van de havens Walichrum en Scaltheim af en daarna deed de zee haar verwoestende werking. In tegenstelling tot Dorestad en Quentovic is er over Walichrum en Scaltheim weinig bronnenmateriaal maar wel veel archeologische aanwijzingen die ter zake doen. Van Walichrum en Scaltheim wordt doorgaans aangenomen dat ze zeker in Frisia (Citerior) gelegen hebben, in de pagi Scaldis en Walacria. Frisia wordt momenteel algemeen opgevat als minstens het kustgebied van de Schelde tot aan de Weser, al zijn er buiten dit gebied omgetwijfeld ook andere Friese streken en zeker nederzettingen geweest. Friese vestiging na de Duinkerke-2-transgressie in Noordwest-Frankrijk, tegelijk met Franken en Saksen (waarschijnlijk in die periode vaak nog niet eens van elkaar te onderscheiden) lijkt zeer waarschijnlijk. Lagen er in het gebied van Frisia, aldus gedefinieerd, nog andere plaatsen die in aanmerking kunnen komen voor de functie van zeehaven? In de Geschiedenis van Holland tot 1572 komt de Friese handel vooral tot uitdrukking in de plaatsen Rijnsburg, Valkenburg en Medemblik.23 Havens met een zeevaartfunctie in het Noorden van Nederland in het eerste millennium kan men veronderstellen aan de Bordine of Middelzee die tussen Westergo en Oostergo lag. In het Frisia-project24 wordt Wijnaldum9 gezien als een belangrijke handelsplaats in relatie met plaatsen en zeehavens als Quentovic, Dorestad, Haithabu, Ribe en Birka. Halbertsma25 besteedt in zijn verhandeling over Fresia Ulterior (Friesland aan de overzijde van de Oude Rijn) veel aandacht aan Dokkum en aan "de havenplaats die in de Friese taal Taventeri (Deventer) wordt genoemd, waar de heilige Lebuïnus rust", maar er zijn te weinig archivalische en archeologische aanwijzingen om hier havens in verband met zeevaart te projecteren. Deventer en Tiel ziet men doorgaans als latere havens dan Dorestad en Walacrium. 20

5. Conclusie In het Museum Dorestad in Wijk bij Duurstede is een boekje te koop Het verhaal van Museum Dorestad. Het is even informatief als het nieuwe tentoonstellingsboek hoe leuk dat ook is geschreven. In de berichten over de opgravingen in en nabij Wijk bij Duurstede valt voortdurend op dat de zaak groot wordt voorgesteld, maar dat de werkelijke resultaten vanuit het Dorestadum-perspectief gering zijn. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het zuidelijke, het middelste en het noordelijke gedeelte van de opgraving. Van het zuidelijke deel wordt vermeld dat dit vanuit een Romeins grensfort is ontstaan maar dat het geheel door de rivier(en) is "geërodeerd". Zoals we zagen: alleen maar veronderstelling. Het "Noorderkwartier" zou dan een houten havencomplex zijn, maar dat daarmee niet het veronderstelde en gezochte Dorestadum is gevonden blijkt (nogmaals) uit de volgende mededeling van de betreffende archeoloog: "Dit oudste Dorestad is in de opgravingen niet gevonden, het lag vermoedelijk in of bij het fort en het heeft, of het nu in Friese of in Merovingische handen was, waarschijnlijk gefungeerd als een contactpunt tussen de elites van beide volkeren".26 Wat er verder wordt verteld over het godsdienstige en bestuurlijke centrum van Dorestadum/Wijk bij Duurstede is eveneens geheel hypothetisch en wordt door niets in archeologische zin ondersteund. Opvallend is dat de publiekspublicaties (ook een term waarover maar eens goed nagedacht moet worden) over Dorestad steeds meer suggereren dan waargemaakt kan worden; het lijkt alsof er druk op de ketel zit: het heeft na al zoveel jaren zoveel gekost, wat weten we nu echt? Terwijl de vondsten alleen maar meer van hetzelfde bieden en er dus geen positieve conclusies geformuleerd kunnen worden, neemt de propagandataal toe. In april 1978 verscheen een speciaal nummer van Spiegel historiael over Dorestad, dat vergeleken met de huidige normen meer eerlijk-wetenschappelijk is.27 Een onthullend citaat is: " In dit verband is het ook goed om te benadrukken dat Dorestad niets te maken heeft met de Romeinse tijd. Als er al een Levefanum in de nabijheid van Wijk bij Duurstede gelegen heeft (archeologisch is daarvan niets aangetoond), dan lag dat niet op de plek van de archeologische opgravingen) en hebben we altijd nog te maken met een afstand in de tijd van 3 à 4 eeuwen. Dat Wim van Es betreurde dat het 'oude Dorestad' (nog) niet gevonden is, is een suggestief taalgebruik: hij wil de nieuwe archeologische generatie archeologen en het belangstellende publiek waarschijnlijk een plezier doen, maar met zijn collega W. Verwers heeft hij niet mis te verstaan aangetoond dat een eventueel Romeins fort niets te maken heeft met het vroegmiddeleeuwse Dorestad. Twintig jaar later werd het boek Van Dorestad naar Wijk bij Duurstede28 gepubliceerd, een studentenpublicatie, die de periode 600-1550 behandelt. Bood die uitgave zoveel duidelijkheid en zekerheid dat men het pleit ten gunste van Wijk bij Duurstede gewonnen kon noemen? Dat is niet het geval. Dat zaken niet zeker zijn is natuurlijk normaal, maar het dubbele en strategische geschrijf erover is suggestief. Een Scarabee-nummer uit 1999 29 demonstreert nog sterker de dubbele boodschap: geen twijfel aan de lokalisering Duurstede/Dorestadum en tegelijk sterke signalen over het gis-gehalte van de "bewijsvoering". In een vaak onderhoudende stijl worden feiten, vermoedens en ficties vermengd en wordt meer geschiedenis gesuggereerd dan er is aangetoond. De benadering is gericht op het waarmaken van wat men al zeker meent te weten of wat men als zeker "moet" uitdragen. De werkelijk gevonden handelswaar stemt niet overeen met de in de bronnen genoemde artikelen, maar dat wordt niet als probleem gezien: de juiste zaken moeten immers nog gevonden worden. In de latere publicatie Van Dorestad naar Wijk bij Duurstede28 is de benadering hetzelfde: bijna alles is onbekend, waarschijnlijk of vermoedelijk maar dat Wijk bij Duurstede de plaats is van het voormalige Dorestadum wordt vreemd genoeg nergens expliciet in twijfel getrokken. In sommige opzichten biedt de genoemde Dorestad-publicatie wel wat meer "afstand van de traditie". Zo wordt het slaan van Dorestadum-munten ter plaatse nu "waarschijnlijk" genoemd en er heeft "misschien" een kerkje gestaan op de begraafplaats van De Heul. De opsomming van de voor de tekst relevante (vorsten, graven en) bisschoppen begint niet meer met Willibrord en zijn opvolgers maar met bisschop Hunger (854-866), een "voorganger" van Balderik (918-975). Balderik kan de eerste bisschop van Traiectum-Utrecht zijn, een bisschop die het in die functie wel opvallend lang uithield: 57 jaar! Een mooie periode om iets op te bouwen. Een soort noodgedwongen relativering van te veel pretenties. 21 Volgens Hollandse traditie dient Dorestad gevonden te worden nabij Wijk bij Duurstede. De nabijheid van Utrecht (het vermeende Traiectum) vormde daarvoor een belangrijk argument. Niet duidelijk is wie deze opvatting het eerst geponeerd heeft. Opmerkelijk is wel deze uitspraak van Huydecoper over Melis Stoke: "en allen, niemand uitgezonderd, houden Dorestad, nu en voorlang, voor Wijk te Duurstede. En deeze dwaling is al zeer oud, gelijk we nader zullen zien".30 Het is ook merkwaardig dat de Annalen van Egmond, Alpertus van Metz en Jacob van Maerlant niet reppen over een Dorestad in Midden-Nederland. Op grond van bovengenoemde feiten kan de bij Wijk bij Duurstede gevonden nederzetting niet gelijk gesteld worden met Dorestad. De resultaten van het toch veel omvattende archeologische onderzoek bij Wijk bij Duurstede komen niet overeen met het door de schriftelijke overlevering geschetste beeld van Dorestad. P. Johanek zegt hierover: "Die verschiedenen Bezeichnungen der Quellen in Verbindung mit dem Namen Dorestat legen eine Mehrzelligkeit der Siedlung nahe, ohne dass die bisher meist in Zusammenschau mit den jeweils zur Verfügung stehenden Grabungsergebnissen vorgenommenen Interpretationen und topographischen wie funktionalen Zuordnungen völlig befriedigen können".31 Ook Van Es uitte voorheen zijn bedenkingen. Hij is degene die in de rol van propagandist terechtkwam en komt en toch veel twijfel doorseinde, maar naar die signalen werd en wordt niet geluisterd.32 Bij hem is het duidelijkst de kramp te zien tussen wetenschappelijk onderzoek en marketing. Het zou vanuit het oogpunt van de kwaliteit van archeologisch onderzoek wellicht interessant zijn om de gegevens over Wijk bij Duurstede Dorestad te vergelijken met die van Walacria (opgevat als Walcheren: Domburg, Duinvliet, Westhove). De archeologische vondsten spreken een eigen taal. Ook Walacria is rond 900 n.Chr. in verval geraakt. In beide gevallen gaat het om forse handelsnederzettingen, en uiteraard langgerekt was en natuurlijk ging er veel geld om. Ze lagen in een Frankisch-Fries grensgebied, Wat de Noordzeehandel betreft is het aannemelijk dat 'Dorestad' vooral Austrasië als achterland had en 'Walacria' Neustrië. Het is ook logisch dat er in en bij deze nederzettingen een bepaald bestuurlijk toezicht georganiseerd was (kerkelijk en wereldlijk) en waarschijnlijk ook een zekere militaire ondersteuning. Maar of je dan moet spreken van wereldsteden (metropolen), dat lijkt me toch nogal overspannen. Overzien we echter de argumentaties van alternatieven voor Wijk bij Duurstede als Dorestat en tellen we daarbij niet mee het commentaar op de locatie Wijk bij Duurstede, dan moeten we ook vaststellen dat de alternatieve locaties nog minder pluspunten krijgen. Alleen de mogelijkheid van een passende geografische ligging houden we over. Het toponymisch argument in verband met Audruicq is zwak: het vermelden van 'wijk' en 'oder' heeft niets te maken met het Dorestat uit de Dorestat-tijd. Doornik is om allerlei inhoudelijke redenen een interessant alternatief, met enkele voortreffelijke inzichten, maar dat het toen aan de Renus lag is niet meer dan een gissing. Dat de Scaldis een renus was mag men aannemen, maar hier houdt het verhaal ook op. De Grebbeberg en Heerewaarden zijn niet of onvoldoende onderbouwd met archeologische bevindingen. Kortom: Dorestad-Wijk bij Duurstede is een zwakke hypothese maar alles bijeengenomen sterker dan de alternatieven. _________________________

1 Es, W. van & W.A.M. Hessing (red), Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland, Van Trajectum tot Dorestad, 50 v.C. - 900 n.C., Matrijs Amersfoort 1994. Willemsen heeft veel aan dit boek ontleend. Enkele citaten: De concentratie oude kerken is bij Dorestad extra hoog: vier (Boven- en Benedenkerk in Dorestad, Rijswijk en Leut) op een kluitje. Hier schemert iets door van de rol van Dorestad als centrum van geloofsverbreding (p. 112). Eigenlijk is het beter te spreken van een agglomeratie die uit drie onderdelen bestond: een noordelijke havenwijk, een middenstuk en een castellumwijk in het zuiden (p. 235).

2 Het RMO wilde zo'n schoolplaat laten maken. Pracht plaat overigens van Paul Beex (p. 176/177)

3 Prof.dr. F. Theuws is een baanbrekend denker en onderzoeker op het terrein van archeologie en historie, wiens totale werk met betrekking tot het eerste millennium n.Chr. aparte aandacht verdient.

4 Theutbert, bisschop van Duurstede is, Thiaterdus (Theodardus, Thiedardus, Tiard, Thiatbraht) die conventioneel gezien van 784 tot 790 bisschop van Traiectum (Utrecht) was.

5 Vikingen special van Scarabee 39 van april 1999, p. 17

6 Lebecq, S. Marchands et navigateurs frisons du haut Moyen Age; Lille 1983

7 Johanek, P. Reallexikon der Germanischen Altertumskunde; band 6, lieferung 1/2

8 Es, W.A. van 'Gedachten over Dorestads functie' in: Westerheem, 29-2 april 1980, p. 182

9 Bron van dit soort uitspraken onder meer Algemene Geschiedenis van Nederland

10 Delahaye, A., Ontspoorde historie, Tilburg 1992; zie de geciteerde bronnen

11 Ennen, E. De Europese Stad in de Middeleeuwen, Fibula-Van Dishoeck Haarlem 1978, p. 30 SEMafoor jaargang 10 nr. 3, augustus 2009 

      

 

 

BRONNEN

 

Bron: Dorestad onthuld

 

400 Itinerarium Antonini Reisgids, of afstandenlijst van Antoninus Romeinse reisgids uit het einde van de derde eeuw, bijgewerkt tot het einde van de vierde eeuw.: Albanianis m.p. X Traiecto m.p. XVII Mannaricio m.p. XV Carvone m.p. XXII; Literatuur: Byvanck, A.W. (ed.), Excerpta Romana, de bronnen der Romeinsche geschiedenis van Nederland 1 ('s-Gravenhage 1931), 536.

Auteur: onbekend Bron: Dorestad onthuld  NB. Geen vermelding van Dorestad.

400 Peutinger kaart Kopie uit de 13de eeuw van een schematische reiskaart uit de Romeinse periode. De oorspronkelijke kaart is tot omstreeks 400 bijgewerkt: […] Lauri XII (XXII?) Fletione XVI Levefano VIII Carvone XIII Castra Herculis VIII Noviomagi; Literatuur: Byvanck, A.W. (ed.), Excerpta Romana, de bronnen der Romeinsche geschiedenis van Nederland 1 ('s-Gravenhage 1931), 543.

NB. Geen vermelding van Dorestad.

580. Auteur: 'Ravennas Geographus', Een onbekende zevende eeuwse schrijver uit Ravenna Bron: Dorestad onthuld. Zie voor de volledige tekst:hier

NB. Vermelding van Dorestates als patria Frisonum.

638-678 Cosmographia Wereldbeschrijving - overgenomen van een Romeinse kaart, tussen 638 en 678 ontstaan. Overgeleverd als kopie uit de 13de eeuw (Bibl. Vaticana).: (I) Secunda ut hora noctis ex parte ipsa Germania vel Frixonum Dorostates (Derostates) est patria, cuius post terga infra Oceanum insulae inveniuntur. (IV) […] id est iuxta fluvium Renum civitatem quae dicitur […] Beurtina, Troia, Noita, Coadulfaveris, Evitano, Fictione, Matellionem. […] Ingreditur vero ipse Renus in mare Oceanum sub Dorostate (Dorsastate) Frigonum patria. Literatuur: Byvanck, A.W. (ed.), Excerpta Romana, de bronnen der Romeinsche geschiedenis van Nederland 1 ('s-Gravenhage 1931), 578,

697 Jaarboeken van Metz, anno 697: Anno ab incarnatione Domini 697. Pippinus princeps duxit exercitum contra Frisiones et Radbodem, ducem ipsorum, immitem atque paganum, qui verba principis Pippini saepe contempserat, et fines principatus eius crebris inruptionibus vexabat. Adunato igitur exercitu, iuxta castrum quod dicitur Dorestadum, castra metatus est. Cui occurrit cum valida manu, et pugna commissa est, ubi Frisiones superba manu Radbodi in aciem properantes, magna clade percussi sunt, fugatoque duce eorum Radbod, Pippinus victor extitit. Captis itaque innumerabilibus spoliis, victor ad propria reversus est. Hinc annis singulis circumsitas gentes cum exercitu Pippinus fortiter proterit, et suae ditioni subegit; Literatuur: Pertz, G.H. (ed.), 'Annales Mettenses', Monumenta Germaniae historica, Scriptores I (Hannover 1826), 314-336, speciaal 321; Simson, B. von (ed.), 'Annales Mettenses priores', Scriptores rerum Germanicarum in usum scholarum ex Monumentis Germaniae historicis separatim editi (Hannover/Leipzig 1905), speciaal 17. Auteur: onbekend (mogelijk geschreven in de abdij van Chelles aan het begin van de 9e eeuw) Bron: Dorestad onthuld

700-800 Voortzetting van de kroniek van Fredegarius: Pippinus contra Radbodem ducem gentilem Frigionum gentis adversus alterutrum bellum intulerunt castro Duristate, illinc belligerantes invicem. Pippinus victor extitit; fugatoque Radbode duce cum Frigiones qui evaserant, idem Pippinus cum multa spolia et praeda reversus est; Literatuur: Krusch, B. (ed.), 'Fredegarii et aliorum Chronic. Vitae Sanctorum', Monumenta Germaniae Historica, Scriptores rerum Merovingicarum 2 (Hannover 1888), 1-193, speciaal 172. Auteur: onbekend (geschreven 8ste eeuw) Bron: Dorestad onthuld

750-775 Het leven van Bonifatius: Hic etiam dum, spiritali confortatus armatura et seculari sublimatus sumptura, utriusque vitae stipendiis minime careret, adhibitis secum duobus aut tribus fratribus, quorum corporali spiritalique indigebat sustentaculo, profectus est, ac sic, inmensis peragratis terrae partibus, prospero obans fratrum comitatu, pervenit ad locum, ubi erat forum rerum venalium et usque hodie antiquo Anglorum Saxonumque vocabulo appellatur Lundenwich. Ac non multo transacto postliminio nautarum, naviter novus quidem epipata, consentienti nauclerio, adgressus est navem, nauloque inpenso, prospero ventorum flatu pervenit ad Dorstet (Torstet; Torstat), ibique aliquandiu commoratus, debitum domino Deo exsolvit die noctuque praeconium. Sed quoniam, gravi ingruente paganorum impetu, hostilis exorta dissensio inter Carlum principem gloriosumque ducem Franchorum et Redbodum regem Fresonum populos ex utraque parte pertubabat maximaque iam pars ecclesiarum Christi, quae Franchorum prius in Fresia subiectae erant imperio, Redbodi incumbente persecutione ac servorum Dei facta expulsione, vastata erat ac destructa fanis lugubriter renova, tum vir Dei, perspecta perversitatis nequitia, pervenit ad Trecht, ibique aliquantis exspectatis diebus, advenientem regem Raedbodum adlocutus est, et multis illarum circumvallatis ac conspectis terrarum partibus, utrum sibi in futurum praedicationis uspiam patesceret locus, perquireret, proponensque animo, ut, si quanam in parte huius populi euangeli umquam aditus claresceret, verbi quidem Dei semina ministraret. Quod etiam, multis transactis annorum curriculis, gloriosa matryrii testificatio conprobavit; Literatuur: Levison, W. (ed.), 'Vita Bonifatii auctore Willibaldo', Vitae Sancti Bonifatii Archiepiscopi Moguntini, Scriptores rerum Germanicarum un usum scholarum ex Monumentis Germaniae Historicis separatim editi (Hannover/Leipzig 1905), 1-58, speciaal 16-17. Auteur: Willibald (geschreven derde kwart 8ste eeuw) Bron: Dorestad onthuld

750-775 Het leven van Bonifatius: Sicque utriusque hominis supplemento suffultus, prospero cursu profectus est pervenit que ad locum, qui antiquo Anglorum et Saxonum vocabulo appellatur Lundenwic ac, non multo transacto postliminio, transiit ad Dorested, ibique aliquandiu commoratus debitas Deo persolvit die noctuque laudes; Literatuur: Levison, W. (ed.), 'Vitae Bonifatii auctore Otloho libri duo', Vitae Sancti Bonifatii Archiepiscopi Moguntini, Scriptores rerum Germanicarum un usum scholarum ex Monumentis Germaniae Historicis separatim editi (Hannover/Leipzig 1905), 111-217, speciaal 121. Auteur: Otlohus Bron: Dorestad onthuld

775-800 Het leven van Gregorius: Beatus Gregorius Traiectum antiquam civitatem et vicum famosum Dorstad (Dorstadum; Dorstat) cum illa irradiavit parte Fresoniae, quae tunc temporis christianitatis nomine censebatur, id est usque in ripam occidentalem fluminis qui dicitur Lagbeki, ubi confinium erat christianorum Fresonum et paganorum cunctis diebus Pippini regis.Literatuur: Holder Egger, O. (ed.), Vita Gregorii abbatis Traiectensis auctore Liudgero, Monumenta Germaniae historica, Scriptores 15-1 (Hannover 1887), 63-79, speciaal 71. Auteur: Liudger(geschreven eind 8ste eeuw) Bron: Dorestad onthuld

777 Oorkonde van Karel de Grote uit 777: […] donamus ad basilicam sancti Martini, que est constructa Traiecto Veteri subtus Dorestato (in het Liber Donationum als Dorestado) […] Similiter donamus ad ecclesiam sancti Martini, que est super Dorestad constructa et appellatur Vpkirika (in het Liber Donationum als Ubkirica), de omnique parte centum perticas de terra, ut omni tempore predicta basilica spacium terre centum perticas habere debeat, et cum ripaticum illum super Lokkia, et insulam illam prope ipsam aecclesiam ad partem orientalem inter Hrenum (in het Liber Donationum als Renum) et Lokkiam; Literatuur: Mühlbacher, E. (ed.), Die Urkunden der Karolinger, Die Urkunden Pippins, Karlmanns und Karls des Grossen, Monumenta Germaniae Historica (Berlijn 1956), no. 117; Muller Fz., S. & Bouman, A.C., (eds.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 I (Utrecht 1920), no. 48. op 8 juni

777 in Nijmegen bekrachtigd Bron: Dorestad onthuld

Tekst: Oorkonde van Karel de Grote, 777.

Carolus, gratia Dei rex Francorum et Longabardorum ac patricius Romanorum. Si enim ex his, que diuina pietas nobis affiuenter largire dignata est, locis uenerabilibus concedimus, hoc nobis ad aeternam beatitudinem procul dubio pertinere confidimus. Igitur compertum sit omnium fidelium nostrorum magnitudini, qualiter donamus ad basilicam sancti Martini, que est constructa Traiecto Ueteri subtus Dorestato, ubi uenerabilis uir Albricus presbiter atque electus rector preesse uidetur, hoc est uilla nostra nuncv / pante Lisiduna in pago qui uocatur Flethite super alueum Hemi, cum omni integritate uel adiacentiis seu appendiciis suis, id est tam terris, mansis, domibus, aedificiis, mancipiis, siluis, campis, pratis, pascuis, aquis, aquarumue decursibus, mobilibus et inmobilibus, omnia et ex omnibus, quantumcumque Vuiggerus comes ibidem per nostrum beneficium tenuit, etiam et forestes illas quorum uocabula sunt Hengistscoto, Fornhese, Mocoroht, Vuidoc, que sunt de ambas partes Hemi. Similiter donamus ad ecclesiam sancti Martini que est super Dorestad constructa et appellatur Vpkirika, de omnique parte centum perticas de terra, ut omni tempore predicta basilica spacium terre centum perticas habere debeat, et cum ripaticum illum super Lokkia, et insulam illam prope ipsam aecclesiam ad partem orientalem inter Hrenum et Lokkiam. Hec uero omnia tradimus a die presente ad prefata sancta loca perpetualiter ad possidendum. Ideo hanc preceptionem auctoritatis nostre conscribere iussimus, ut ab hac die tam memoratus Albricus presbiter siue sui successores qui fuerint rectores eiusdem sancti loci, predicta loca ad opus iam dicte ecclesie habeant, teneant, regant, gubernent, atque disponant, et quicquid exinde ad profectum ipsius sancti loci facere elegerint, liberum perfruantur arbitrium. Et nullus quislibet de iudiciaria potestate, aut qualibet persona predicto Albrico presbitero neque successoribus suis de iam dictis rebus inquietare, aut contra rationis ordinem uel calumpniam generare quoque tempore non presumat, sed per nostrum largitatis preceptum predictas basilicas iure ualeant obtinere firmissimum. Et ut hec auctoritas firmior habeatur uel diuturnis temporibus conseruetur, manu propria subter eam decreuimus roborare, uel de anulo nostro iussimus sigillare. Signum Karoli gloriosissimi regis. Data VI idus ivnii, anno VIIII eiusdem gloriosi regis. Actum Niumaga palacio publico, in Dei nomine feliciter.

Bron: Diplomata Belgica, p. 313-314 : Diplomata Belgica ante annum millesimum centesimum scripta [2 banden] / Ediderunt M. Gysseling & A.C.F. Koch. – [s.l.] : Belgisch Inter-Universitair Centrum voor Neerlandistiek, 1950. – 461 p.; Bron : Einhard, Vita Karoli Magni, cap.17 en Annales, Pertz, Monumentum Scriptorum, II, p.452 en I, p.157. Idem: Liber Donatium Ecclesia Maiores Traiectensis (Cartularium van Radboud, nr. 7).

Vertaling:

Karel, door de genade Gods koning der Franken en Longobarden en patriciër der Romeinen. Zouden wij van datgene dat de Goddelijke genegenheid zich verwaardigd heeft ons in overvloedige mate te schenken, iets aan gewijde plaatsen afstaan, dan zal dit ons, zo vertrouwen wij, zonder twijfel tot onze eeuwige zaligheid strekken. Derhalve moge het aan al onze hoogwaardige getrouwen bekend zijn hoe wij een schenking doen aan de basiliek van Sint Maarten, gebouwd in het oude Traiectum ten zuiden van Dorestate, alwaar de eerwaarde heer Albricus, priester en gekozen rector, aan het hoofd staat, en deze betreft: onze villa genaamd Lisiduna, in de pagus Flethite, aan de rivier de Hemi, zulks zonder enige beperking, en met inbegrip van bijbehorende gronden en aanhorigheden, te weten zowel landerijen, verblijven, huizen, gebouwen, horigheden, bossen, velden, graslanden, weiden, wateren en waterlopen, roerende en onroerende goederen, dit alles, genomen uit het gebied dat graaf Vuiggerus aldaar door onze goedgunstigheid in leen had, evenals de bossen die de namen Hengistscoto, Fornhese, Mocoroht, Vuidoc dragen, aan weerszijden van de Hemi gelegen. Evenzo schenken wij aan de kerk van Sint Maarten, ten noorden van Dorestate gebouwd en Upkirika geheten, een grondgebied van honderd perticas in het rond, teneinde te verzekeren dat voornoemde basiliek ten allen tijde beschikt over een strook grond ter grootte van honderd perticas*, met daarbij het oeverland langs de Lokkia, alsmede het eiland vlakbij de kerk, aan de oostzijde tussen Rhenus en Lokkia. Dit alles dragen wij met onmiddellijke ingang over aan voornoemd gewijde plaatsen en tot eeuwigdurend bezit. Daarom gelasten wij deze beschikking van onze Majesteit schriftelijk vast te leggen, opdat vanaf de dag van vandaag zowel de genoemde priester Albricus* als zijn opvolgers als rector van dezelfde heilige plaats, de voornoemde plaatsen ten behoeve van opgemelde kerk in bezit hebben en houden, beheren, besturen en erover beschikken, en naar eigen inzicht kunnen genieten van al datgene wat zij vervolgens ten profijte van genoemde gewijde plaats verkiezen te doen. En laat niemand, wie dan ook, met rechterlijke macht dan wel met welke persoonlijke waardigheid dan ook bekleed, er toe overgaan te dezer zake voornoemde priester Albricus of zijn opvolgers te eniger tijd lastig te vallen, dan wel daaromtrent getwist of laster te veroorzaken, moge daarentegen voornoemde basiliek in staat zijn onze vrijgevige beschikking in volle rechte te behouden. En opdat dit bevel bekrachtigd worde en in de loop der tijden bewaard blijve hebben wij besloten het eigenhandig te bevestigen en hebben wij gelast het met onze zegelring te zegelen. Het zegel van onze glorierijke koning Karel, gegeven de VI dag van de idus van Juni, in het negende regeringsjaar van dezelfde glorierijke koning, Verleden te Niumaga in het publieke paleis, in naam van God. (Tekst: Hans Kreijns).

*Albericus = Alberik I (776-784), bisschop van Utrecht.

*Pertica romana = 2.964 meter, rondom gemeten, d.w.z. ca. 3 morgen lands.

779 Oorkonde van Karel de Grote uit 779: Propterea per presentem praeceptum decernimus, quod perpetualiter mansurum esse iubemus, ut per ullos portos neque per civitates tam in Rodomo quam et in Uuicus neque in Ambianis neque in Treiecto neque in Dorstade [Drostade] neque per omnes portos ad sancta Mascentia neque aliubi neque in Parisiago neque in Ambianis neque in Burgundia in pago Trigasino neque in Senonico per omnes [civitates] similiter ...; Literatuur: Mühlbacher, E. (ed.), Die Urkunden der Karolinger, Die Urkunden Pippins, Karlmanns und Karls des Grossen, Monumenta Germaniae Historica (Berlijn 1956), no. 122; Muller Fz., S. & Bouman, A.C., (eds.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 I (Utrecht 1920), no. 50. op 27 maart 779 in Herstal bekrachtigd Bron: Dorestad onthuld

780 Vers van Alcuin: In Traiect mel compultimque buturque ministratUtpote non oleum nec vinum Fresia fundit.Hinc tua vela leva, fugiens Dorstada relinque Non tibi forte niger Hrotberct parat hospita tecta,Nec amat ecce tuum carmen mercator avarus. / Sed diverte mei vatis tu litora Ione / Est nam certa quies fessis venientibus illuc, / Hic holus hospitibus, piscis hic, panis abundat; Literatuur: Dümmler, E. (ed.), 'Alcuini Carmina', Monumenta Germaniae Historica, Poetae Latini aevi Carolini I (Hannover 1881), 221. auteur: Alcuin van York, hoffunctionaris van Karel de Grote (geschreven ca. 780) blad uit de Codex Parisiensis, de passage over Dorestad is groen gemarkeerd Bron: Dorestad onthuld

815 Oorkonde van Lodewijk de Vrome uit 815: … et ut homines ejusdem ecclesie sub mundeburdo et tuitione ipsius aecclesie existerent, necnon et in ripis in Dorestado; ut nec bannum nec fredum aut conjectum, que ab ipsis giscot vocatur, contingere aut exactare presumeret, et quisquis ex negotiatoribus in eorum ripas intrare voluissent, nullam contentionem ex hoc eis fecisset, nec mansiones in eorum domibus sine permissu eorum accipere auderent, nec eorum res dum advixerint auferre aut post mortem eorum contingere, nec ullo modo eis in aliqua re calumpniam generare quis presumeret, qui in illa decima parte vel sub mundeburdo aecclesie sancti Martini consistunt; videlicet ut sicut illi de illis novem partibus aliquid accipere aut usurpare nec velint nec possunt, ita et procuratores reipublice de eadem decima parte accipere aut usurpare ad fiscum non presumant, qualiter presul ipsius aecclesie, cum omni clero secure atque quiete residens, liberius atque quietius eidem clero et populo sibi subjecto alimoniam ministrare et luminaria in eadem sede concinnare atque gentiles, qui ad christianitatem convertuntur, alere et docere possit. Ob firmitatem tamen rei postulavit nobis predictus episcopus, ut, paternum seu predecessorum nostrorum regum morem sequentes, huiuscemodi nostre autoritatis preceptum ob amorem Dei et reverentiam sancti Martini circa ipsam ecclesiam fieri censeremus. Cuius peticioni libenti animo aurem accommodare placuit et per hanc nostram auctoritatem confirmare, ut omnem decimam, tam de mancipiis quamque de terris aut de teloneo aut de negotio vel undecumque ad partem regiam jus fisci censum exigere debet, vel de omnia, que suprascripta sunt, quis contingere aut injustam interpellationem facere presumat, … Literatuur: Muller Fz., S. & Bouman, A.C., (eds.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 I (Utrecht 1920), no. 56. op 18 maart 815 in Aken bekrachtigd Bron: Dorestad onthuld

834 Jaarboeken van Sint-Bertijns, anno 834: Interim etiam classis de Danis veniens in Frisiam, aliquam partem ex illa devastavit. Et inde per Vetus-Treiectum ad emporium quod vocatur Dorestadus venientes, omnia diripuerunt. Homines autem quosdam occiderunt, quosdam captivatos abduxerunt partemque eius igni cremaverunt; Literatuur: Rau, R. (ed.), Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte II, (Darmstadt 1958), 11-287, speciaal 24. geschreven door: Prudentius van Troyes (?) Bron: Dorestad onthuld

834 Jaarboeken van Xanten, anno 834: Interea, dum haec agerentur, inruerunt pagani in vicum nominatissimum Dorestatum eumque inmani crudelitate vastaverunt; et eo tempore regnum Francorum infra semetipsum valde desolatum est, et infelicitas hominum multipliciter cotidie augebatur. Literatuur: Rau, R. (ed.), Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte II, (Darmstadt 1958), 340-371, speciaal 342. waarschijnlijk geschreven door Gerward Bron: Dorestad onthuld

835 Jaarboeken van Sint-Bertijns, anno 835: Verum dum in eodem placito moratur, Nordmanni secunda in(r?)ruptione Dorastadum irruentes, vastaverunt atque hostiliter depraedati sunt. Imperator autem graviter ferens Aquis perveniens, disposita omni maritima custodia; Literatuur: Rau, R. (ed.), Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte II, (Darmstadt 1958), 11-287, speciaal 28. geschreven door: Prudentius van Troyes Bron: Dorestad onthuld

835 boeken van Fulda, anno 835: Nordmanni Dorestadum vastaverunt; Literatuur: Rau, R. (ed.), Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte III, (Darmstadt 1960), 19-177, speciaal 22. Jaarboeken van het Mariakapittel in Utrecht, anno 835 tekst:Dorest primum vastatus est; Literatuur: Weiland, L. (ed.), 'Annales et notae S. Mariae Ultraiectenses', Monumenta Germaniae Historica Scriptores XV-2 (Hannover 1888), 1298-1304, speciaal 1300. begin 12e eeuw uit een oudere bron overgenomen Bron: Dorestad onthuld

835 Jaarboeken van Xanten, anno 835: Interim autem iterum invaserunt pagani partes Frisiae, et interfecta est de paganis non minima multitudo. Et iterum predaverunt Dorestatum. Literatuur: Rau, R. (ed.), Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte II, (Darmstadt 1958), 340-371, speciaal 342. waarschijnlijk geschreven door Gerward Bron: Dorestad onthuld

836 Jaarboeken van Sint-Bertijns, anno 836: Eodem tempore Nordmanni Dorestadum et Frisiam rursum depopulati sunt; Literatuur: Rau, R. (ed.), Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte II, (Darmstadt 1958), 11-287, speciaal 30. geschreven door: Prudentius van Troyes Bron: Dorestad onthuld

837 Jaarboeken van Sint-Bertijns, anno 837: Ea tempestate Nordmanni inruptione solita Frisiam inruentes, in insula quae Walacra dicitur nostros imparatos aggressi, multos trucidaverunt, plures depraedati sunt. Et aliquamdiu inibi commorantes, censu prout libuit exacto, ad Dorestadum eadem furia pervenerunt; tributa similiter exegerunt. Quibus imperator auditis, praetermisso memorato itinere, ad Noviomagum castrum vicinum Dorestado properare non distulit. Cuius adventu Nordmanni audito, continuo recesserunt; Literatuur: Rau, R. (ed.), Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte II, (Darmstadt 1958), 11-287, speciaal 32. geschreven door: Prudentius van Troyes Bron: Dorestad onthuld

837 Jaarboeken van Fulda, anno 837 tekst:Normanni tributum exactantes in Walchram insulam venerunt ibique Eggihardum eiusdem loci comitem et Hemmingum Halpdani filium cum aliis multis xv. kal. iulii occiderunt et Dorestadum vastaverunt, acceptoque a Frisionibus tributo reversi sunt; Literatuur: Rau, R. (ed.), Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte III, (Darmstadt 1960), 19-177, speciaal 22. Bron: Dorestad onthuld

837 Kroniek van Sigebert van Gembloux, anno 837:Northmanni Gallias graviter infestant, Dorestatum vastant; Andoverpum oppidum et Witlant emporium situm iuxta ostium Mosae incendunt, á Fresonibus tributum accipiunt.Literatuur: Pertz, G.H. (ed.), 'Chronica Sigeberti Gemblacensis', Monumenta Germaniae historica, Scriptores VI (Hannover 1844), 300-374, speciaal 339. laat 11e - vroeg 12e eeuwse compilatie van vroegere bronnen Bron: Dorestad onthuld

838 Het leven van bisschop Frederik van Utrecht: Eodem igitur anno propheticus sermo beati praesulis coepit impleri; nam Northmanni, id est aquilonares viri, in unum quasi harena maris congregati, mare transierunt et villae nomine Dorested quondam magnae, quae nunc Wiick vocatur, in qua etiam, ut ferunt, in Dei sanctorumque suorum honore quinquaginta quinque fuerant constructae ecclesiae, applicuerunt, et vastantes et comburentes, ad nichilum redegerunt et cum spoliis multis populum captivum duxerunt. Deinde per totam navigaverunt terram, et sanctam affligentes et deprimentes ecclesiam, [in sua redierunt; sed] post non multos annos redierunt et urbem armis capientes Traiectensem, alicui non pepercerunt nec reliquerunt mingentem ad parietem. Literatuur: Holder-Egger, O. (ed.), 'Passio Friderici Episcopi Traiectensis auctore Odberto', Monumenta Germaniae Historica Scriptores XV-1, Hannover, 1887, 342-356, speciaal 354. geschreven door Odbert, op zijn vroegst in de 11de eeuw (heeft betrekking op 838) Bron: Dorestad onthuld

839 Jaarboeken van Sint-Bertijns, anno 839: Quarum altera regnum Italiae partemque Burgundiae, id est vallem Augustanam, comitatum Vallissiorum, comitatum Waldensem usque mare Rhodani, ac deinde orientalem atque aquilonalem Rhodani partem usque ad comitatum Lugdunensem, comitatum Scudingium, comitatum Wirascorum, comitatum Portisiorum; comitatum Suentisiorum, comitatum Calmontensium, ducatum Mosellicorum, comitatum Arduennensium, comitatum Condorusto, inde per cursum Mosae usque in mare, ducatum Ribuariorum, Wormazfelda, Sperohgouwi, ducatum Helisatiae, ducatum Alamanniae, Curiam, ducatum Austrasiorum cum Swalafelda et Nortgowi et Hessi, ducatum Toringubae cum marchis suis, regnum Saxoniae cum marchis suis, ducatum Fresiae usque Mosam, comitatum Hamarlant, comitatum Batavorum, comitatum Testrabenticum, Dorestado. Alteram partem Burgundiae, id est comitatum Genavensem, comitatum Lugdunensem, comitatum Cavallonensem, comitatum Amaus, comitatum Hatoariorum, comitatum Lingonicum, comitatum Tullensium, et sic per decursum Mosae usque in mare, et inter Mosam et Sequanam, et inter Sequanam et Ligerim cum marcha Britannica, Aquitaniam et Wasconiam cum marchis ad se pertinentibus, Septimaniam cum marchis suis, et Provinciam habuit; Literatuur: Rau, R. (ed.), Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte II, (Darmstadt 1958), 11-287, speciaal 46. rijksverdeling van Worms 839 geschreven door: Prudentius van Troyes Bron: Dorestad onthuld

846 Jaarboeken van Xanten, anno 846: Consueto Norhtmanni Ostraciam et Westraciam vastaverunt et vicum Dorestatum cum aliis duabus villis incenderunt igni, vidente Lothario imperatore, cum esset in Noviomago castro, sed scelus ulcisci nequiverat. Illi autem ingenti preda hominum atque facultatum oneratis classibus reversi sunt in patriam. Literatuur: Rau, R. (ed.), Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte II, (Darmstadt 1958), 340-371, speciaal 346-348. waarschijnlijk geschreven door Gerward mogelijk heeft dit bericht betrekking op 847 Bron: Dorestad onthuld

847 Jaarboeken van Sint-Bertijns, anno 847: Alii quoque Danorum emporium quod Doraestadum dicitur et insulam Batavum occupant atque obtinent; Literatuur: Rau, R. (ed.), Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte II, (Darmstadt 1958), 11-287, speciaal 70. geschreven door: Prudentius van Troyes Bron: Dorestad onthuld

847 Jaarboeken van Fulda, anno 847 tekst: Nordmanni Dorestadum incendentes vastaverunt; Literatuur: Rau, R. (ed.), Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte III, (Darmstadt 1960), 19-177, speciaal 34. anonieme auteur van de Oostfrankische koninklijke kanselarij Bron: Dorestad onthuld

847 Jaarboeken van Xanten, anno 847: De cetero Nordmanni Christianos hinc inde vastaverunt et contra Sigirum et Liutharium comites bellum fecerunt, et ultra vicum Dorestatum contra flumen Reni per miliaria novem remigaverunt usque ad vicum Meginhardi, et ibidem facta preda reversi sunt. Literatuur: Rau, R. (ed.), Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte II, (Darmstadt 1958), 340-371, speciaal 348. waarschijnlijk geschrevendoor Gerward mogelijk heeft dit bericht betrekking op 847 Bron: Dorestad onthuld

850 Jaarboeken van Sint-Bertijns, anno 850: Rorich, nepos Herioldi, qui nuper a Lothario defecerat, adsumptis Nordmannorum exercitibus, cum multitudine navium Fresiam et Batavum insulam aliaque vicina loca per Renum et Vahalem devastat. Quem Hlotharius cum comprimere nequiret, in fidem recepit eique Dorestadum et alios comitatus largitur; Literatuur: Rau, R. (ed.), Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte II, (Darmstadt 1958), 11-287, speciaal 76. geschreven door: Prudentius van Troyes Bron: Dorestad onthuld

850 Jaarboeken van Fulda, anno 850: Roric natione Nordmannus, qui temporibus Hludowici imperatoris cum fratre Herialdo vicum Dorestadum iure beneficii tenuit, post obitum imperatoris defuncto fratre apud Hlutharium, qui patri successit in regno, proditionis crimine falso, ut fama est, insimulatus tentus et in custodiam missus est. Unde fuga lapsus in fidem Hludowici regis orientalium Francorum veniens, cum per annos aliquot ibi moraretur et inter Saxones, qui confines Nordmannis sunt, mansitaret, collecta Danigenarum non modica manu coepit piraticam exercere et loca regni Hlutharii septentrionalis oceani litoribus contigua vastare. Venitque per ostia Rheni fluminis Dorestadum et occupavit eam atque possedit; et cum a Hluthario principe sine periculo suorum non posset expelli, cum consilio senatus legatis mediantibus in fidem receptus est ea condicione, ut tributis ceterisque negotiis ad regis aerarium pertinentibus fideliter inserviret et piraticis Danorum incursionibus obviando resisteret; Literatuur: Rau, R. (ed.), Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte III, (Darmstadt 1960), 19-177, speciaal 38.

850 anonieme auteur van de Oostfrankische koninklijke kanselarij Jaarboeken van Xanten, anno 850 tekst:Rorik Nordmannus, frater iam dicti Herioldi iunioris, qui prius a Lothario dehonestatus fugit, Dorestatum repetit, multa mala Christianis fraudulenter intulit; Literatuur: Rau, R. (ed.), Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte II, (Darmstadt 1958), 340-371, speciaal 350. waarschijnlijk geschreven door Gerward Bron: Dorestad onthuld

855 Jaarboeken van Sint-Bertijns, anno 855: Lotharius totam Fresiam filio suo Lothario donat, unde Roric et Godofridus patriam, id est Daniam, repedant spe potestatis regiae nanciscendae.... Roric et Godefridus, nequaquam arridentibus sibi successibus, Dorestado se continent et parte maxima Fresiae potiuntur; Literatuur: Rau, R. (ed.), Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte II, (Darmstadt 1958), 11-287, speciaal 88-90. geschreven door: Prudentius van Troyes Bron: Dorestad onthuld

857 Jaarboeken van Sint-Bertijns, anno 857 tekst:Alii Danorum emporium quod Dorstatum (Dorestadum) dicitur vi capiunt totamque Batavorum insulam et cetera loca contermina diripiunt; Literatuur: Rau, R. (ed.), Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte II, (Darmstadt 1958), 11-287, speciaal 94. geschreven door:Prudentius van Troyes Jaarboeken van Fulda, anno 857 tekst:Roric Nordmannus, qui praeerat Dorestado, cum consensu domini sui Hlutharii regis classem duxit in fines Danorum, et, consientiente Horico Danicorum rege, partem regni, quae est inter mare et Egidoram, cum sociis suis possedit; Literatuur: Rau, R. (ed.), Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte III, (Darmstadt 1960), 19-177, speciaal 50. anonieme auteur van de Oostfrankische koninklijke kanselarij Bron: Dorestad onthuld

863 Jaarboeken van Sint-Bertijns, anno 863: Dani mense Ianuario per Rhenum versus Coloniam navigio ascendunt, et depopulato emporio quod Dorestatus dicitur, sed et villam non modicam, ad quam Frisii confugerant, occisis multis Frisiorum negotiatoribus, et capta non modica populi multitudine, usque ad quandam insulam secus castellum Novesium perveniunt; Literatuur: Rau, R. (ed.), Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte II, (Darmstadt 1958), 11-287, speciaal 116. geschreven door: Hincmar van Reims Bron: Dorestad onthuld

896 Oorkonde van Zwentibold uit 896: Quapropter noverit industria seu utilitas omnium fidelium nostrorum tam presentium quam et futurorum, qualiter Odilbaldus Traiectensis ecclesie Ueteris venerabilis episcopus, que est constructa in honore sancti Martini confessoris et aliorum dei sanctorum, obtulit obtutibus nostris auctoritatem inmunitatis domni et parentis nostri Hludovvici piissimi augusti, in qua erat insertum, qualiter domnus et genitor suus Karolus bone memorie clementissimus imperator et avus suus Pippinus rex et antecessores eorum ad ipsam aecclesiam concessissent omnem decimam de mancipiis, terris et de teloneis vel de negotio et de omni re, undecumque ad partem regiam fisci teloneum accipere aut exigere videbatur, et ut homines eiusdem ecclesie sub mundburdio et tuitione ipsius aecclesie consisterent; nec non in ripis Dorestado, ut nec bannum nec fredum vel coniectum, quem ab ipsis giscot vocatum esse comperimus, contingere aut exactare presumeret; et quisquis ex negotiatoribus in eorum ripas intrare voluissent, nullam eis contentionem ex hoc fecissent nec mansiones eorum domibus sine permisssa eorum accipere auderent, nec eorum res dum vixerint auferre aut post mortem eorum contingere nec ullo modo eis in aliqua re calumpniam generare quis presumeret, qualiter presul ipsius ecclesie liberius eidem clero et populo sibi subiecto alimoniam ministrare et luminaria in ipsa sede concinnare atque gentiles, qui ad christianitatem convertuntur, alere et docere possit Hec rogavit celsitudinem nostram iam dictus episcopus, ut ob nostre mercedis augmentum illi concedissemus, ut ipsam legem, quam in Dorestadio antecessores nostri reges videlicet et augusti antecessoribus suis presulibus scilicet et episcopis ad iam nominatam sanctam Traiectensem ecclesiam concesserunt, in omnibus huic sanctae Traiectensi sedi ob amorem dei et reverentiam sancti Martini in Dauantre scilicet et Tiale universisque aliis locis in ipso episcopatu consistentibus concedissemus. Cuius peticioni libenti animo aurem accommodare placuit et per hanc nostram auctoritatem confirmare, ut, sicut in Dorestadio in terris sancti Martini residentibus vel cum navibus adripantibus aut ibi commanentibus nec teloneum aut coniectum seu mansionaticum aut fredus a ministerialibus nostris exigetur sic in Dauentra villa et Tiale omnibusque aliis locis in terris et possessionibus eiusdem Traiectensis aecclesie consistentibus vel commanentibus de cetero ab exactoribus nostris non expetentur, sed hec omnia ob mercedis nostre augmentum et aeternam remunerationem in ius et dominationem iam dicte Traiectensis aecclesie redeant, ut sanctus Martinus, in cuius veneratione ista contulimus, pro nobis dignetur intercedere, ut veniam peccatorum nostrorum a domino mereamur habere. Et quicumque hanc donationem nostram infringere aut immutare per malivolentiam temptaverit, in iram omnipotentis dei et sancti Martini se incurrere sciat; Literatuur: Schieffer, Th. (ed.), Die Urkunden der deutschen Karolinger, Die Urkunden Zwentibolds, Monumenta Germaniae Historica (Berlijn 1960), no. 9; Muller Fz., S. & Bouman, A.C., (eds.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 I (Utrecht 1920), no. 88. op 24 juni 896 in Nijmegen bekrachtigd Bron: Dorestad onthuld

900-925 Goederenregister van de Utrechtse kerk: Commemoratio de rebus sancti Martini Traiectensis ecclesie, que iam olim ibique a fidelibus tradite sunt.In Dorstado ecclesia que vocatur Vpchirica, cum omnibus apendiciis, terris, pratis, pascuis, aquis, aquarumve decursibus, piscationibus. Omnia hec cum insula que iacet iuxta ecclesiam sancti Martini circumquaque inter Renum et Loccham, et insulam quoque iuxta Buosinhem que propior ville Risuuic. Hec omnia sancti Martini. De vico etiam supra nominato decima pars sancti Martini in omnibus rebus; et inter Holanuuehg et Fengrimahuson Ham sive quod vulgo dicitur Rec, terra illa sancti Martini. In villa Risuuic aecclesie cum terris ad eandem pertinentibus, et tres mansa alia. In Lote ecclesias tres cum terris ad easdem pertinentibus, et vii alia mansia excepta regali decima; et in Hasehem tertia pars tocius ville, et super mansum I quam Hagabard dedit. Literatuur: Muller Fz., S. & Bouman, A.C., (eds.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 I (Utrecht 1920), no. 49. in het begin van de 10de eeuw opgesteld met behulp van gegevens uit de 8ste en eerste helft van de 9de eeuw afschrift van het goederenregister in het liber donationum van de Utrechtse kerk Bron: Dorestad onthuld

920-931 Oorkonde van Hendrik I uit 920-931: Quocirca noverit omnium fidelium nostrorum presentium scilicet et futurorum industria, qualiter Baldricus Traiectensis ecclesie Ueteris episcopus quae est constructa in honore sancti Martini et aliorum sanctorum, obtulit obtutibus nostris quasdam auctoritates constitutionis regum antiquorum, Pippini videlicet et Karoli bone memorie imperatoris augusti nec non Hludouuici piissimi cesaris eiusque equivoci, Zuentibolchi quoque et Chuonradi, in quibus continebatur quod illi ad ipsam aecclesiam concessissent omnem decimam de mancipiis terris et de theloneis vel de negotio et de omni re, undecumque ad partem regiam ius fisci censum accipere aut exigere videbatur, et ut homines eiusdem ecclesie sub mundeburdo et tuitione ipsius ecclesie consisterent nec non in ripis, in Dorestato, Daventre, Tiele universisque aliis locis in ipso episcopatu consistentibus, ut nec bannum nec fredum aut coniectum quod ab ipsis giscot vocatur contingere aut exactare quis presumeret; precipientesque firmiter iusserunt ut nullus iudex publicus neque quislibet ex iudiciaria potestate aut procuratores rei publice in ecclesias aut loca vel agros seu reliquas possessiones quas moderno tempore in quibuslibet pagis velc territoriis infra dicionem regni illorum iuste et rationabiliter memorata tenet vel possidet ecclesia vel ea que deinceps iure ipsius sancti loci voluerit divina pietas augeri, ad causas audiendas aut freda exigenda aut mansiones vel paratas faciendas vel fideiussores tollendos aut homines ipsius ecclesie tam ingenuos quam et servos iniuste distringendos neque ullas redibitiones aut inlicitas occasiones requirendas suis futurisque temporibus ingredi audeat vel ea que supra memorata sunt penitus exigere presumat et quicquid de prefatis rebus ecclesie ius fisci exigere poterat, integrum eidem concesserunt ecclesie, scilicet ut perpetuo tempore ei ad peragendum dei servicium augmentum et supplementum fiat. Ob firmitatem tamen rei, ut ista verius credantur firmiusque recolantur, postulavit nos predictus episcopus ut predecessorum nostrorum regum morem sequentes huiuscemodi nostre auctoritatis preceptum ob amorem dei et reverentiam sancti Martini circa ipsam ecclesiam fieri censeremus Cuius peticioni libenti animo aurem accommodantes precipimus firmiterque iubemus, ut ab hac die ac deinceps, sicut in ceteris immunitatibus antecessores nostri, reges etiam vel imperatores, ecclesiis dei concesserunt, ita et nos in omnibus rebus immunitatis sepedicte ecclesie concedimus ac iure perpetuo delegamus.Literatuur: Sickel, Th. (ed.), Die Urkunden der deutschen Könige und Kaiser I, Die Urkunden Konrad I. Heinrich I. und Otto I, Monumenta Germaniae Historica (Berlijn 1956), no. 27, p. 63. Muller Fz., S. & Bouman, A.C., (eds.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 I (Utrecht 1920), no. 97. ongedateerd afschrift Bron: Dorestad onthuld

938 Oorkonde van Otto I uit 938: Quocirca noverit omnium fidelium nostrorum presentium scilicet et futurorum industria, qualiter Baldricus Traiectensis ecclesie Veteris episcopus que est constructa in honore sancti Martini et aliorum sanctorum, obtulit obtutibus nostris quasdam auctoritates constitutionis regum antiquorum, Pippini videlicet et Karoli bone memorie augusti nec non Lothowici piissimi cesaris eiusque equivoci, Zuentibolchi quoque et Conradi, in quibus continebatur quod ipsi ad prefatam ecclesiam concessissent omnem decimam de mancipiis terris et theloneis vel de negocio et de omni re, undecumque ad partem regiam ius fisci censum accipere aut exigere videbatur, et ut homines eiusdem ecclesie sub mundiburdio et tuitione eiusdem ecclesie consisterent nec non et in ripis, Dorstadii, Daventre, Tiele universisque aliis locis in ipso episcopatu consistentibus, nec bannum nec fredum nec coniectum quod ab ipsis giscot vocatur contingere aut exigere quis presumeret; precipientesque firmiter iusserunt ut nullus iudex publicus neque quislibet ex iudiciaria potestate aut procuratores rei publice in ecclesias aut loca vel agros seu reliquas possessiones quas moderno tempore in quibuslibet pagis vel territoriis infra ditionem regni eorum iuste et rationabiliter memorata tenet vel possidet ecclesia vel ea que deinceps iure ipsius sancti loci divina pietas voluerit augeri, ad causas audiendas aut freda exigenda aut mansiones vel paratas faciendas aut fideiussores tollendos aut homines ipsius ecclesie tam ingenuos quam et servos iniuste distringendos neque ullas redibitiones aut illicitas occasiones requirendas suis futurisque temporibus ingredi audeat vel ea que supra memorata sunt penitus presumat exigere et quicquid de prefatis rebus ius fisci exigere poterat, integrum eidem concesserunt ecclesie, scilicet ut perpetuo tempore ei ad peragendum dei servitium augmentum et supplementum fiat. Ob firmitatem tamen rei, ut ista verius credantur firmiusque recolantur, postulavit nos predictus episcopus ut predecessorum nostrorum regum nec non et beate memorie patris nostri qui hoc idem ei concessit, morem sequentes huiuscemodi nostre auctoritatis preceptum ob amorem dei et reverentiam sancti Martini circa ipsam ecclesiam fieri censeremus. Cuius petitionibus libenti animo aurem accomodantes precipimus firmiterque iubemus, ut ab hac die et deinceps, sicut in ceteris immunitatibus antecessores nostri, reges etiam vel imperatores, ecclesiis dei concesserunt, ita et nos in omnibus rebus immunitatis sepedicte ecclesie concedimus ac iure perpetuo delegamus. Literatuur: Sickel, Th. (ed.), Die Urkunden der deutschen Könige und Kaiser I, Die Urkunden Konrad I. Heinrich I. und Otto I, Monumenta Germaniae Historica (Berlijn 1956), no. 19, p. 106. Muller Fz., S. & Bouman, A.C., (eds.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 I (Utrecht 1920), no. 103. op 2 januari 938 in Dahlum bekrachtigd Bron: Dorestad onthuld

948 Oorkonde van Otto I uit 948 tekst:Ecclesiasticis profectibus cunctos opere precium est religiosorumque fideles precibus obtemperare virorum. Prohinc venerabilis sanctae Traiectensis ecclesie Baldrici presulis rogatui annuentes omnia a decessoribus nostris regibus eidem collata ecclesie seu etiam a ceteris quibuslibet fidelibus, videlicet decimam partem omnium regalium prediorum et theloneorum et monetarum que intra sui episcopatus terminos exiguntur, insuper et tributorum que huslatha et cogsculd dicuntur, res etiam in villa quondam Dorsteti, nunc autem Wik nominata et in ceteris omnibus locis a predicta villa usque ad mare et in insulis ceterisque mari contiguis provinciis ab imperatoribus vel regibus tradita prescripte Traiectensi ecclesie hoc immunitatis nostre precepto firmamus, precipientes ut nullus habeat potestatem aliquid horum auferendi, sed perpetua firmitate inconvulsa permaneant. Literatuur: Sickel, Th. (ed.), Die Urkunden der deutschen Könige und Kaiser I, Die Urkunden Konrad I. Heinrich I. und Otto I, Monumenta Germaniae Historica (Berlijn 1956), no. 98, p. 181. Muller Fz., S. & Bouman, A.C., (eds.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 I (Utrecht 1920), no. 111. op 1 april 948 in Quedlinburg bekrachtigd Bron: Dorestad onthuld

975-1000 Het leven van de Frankische koning Dagobert III: (10). Post hec fines Fresianorum cum duce Karolo penetravit, devectus navigio, sicut illum est deprecatus venerabilis pontifex Willibrordus. Perveniens ergo in locum qui dicitur Doristacus, offitiosissime a sancto Willibrordo est susceptus. Cumque ad prandium resedisset, audivit multos, qui erant in carcere clausi, regis clementiam implorantes. Misertus autem illorum clementissimus rex, misit carcerario baculum suum, quem manu gestabat, mandans illi, ut pro signo illum reciperet ac in ergastulo retentos relaxaret. At minister carceris procaciter respondens, dixit, se hoc minime facturum. Beatus vero Bonefacius regis archicapellanus, qui legatione domini sui functus est ad carcerarium, confisus in Domino, percussit baculo regis hostia carceris, quae statim corruerunt, et catenae confractae sunt, quibus ligati erant, qui tenebantur intus. Certissimum ergo credendum est, quia tunc virtus angelica affuit Bonefacio, eo quod obedivit regi Dagoberto, quae beatum Petrum apostolum de Herodis maligni pervasoris liberavit ergastulo. His ita peractis, perrexit Fresiam cum magno Francorum exercitu. Ibi tam diu commoratus est, quousque idola cuncta destrueret populumque ad aeternam vitam predestinatum ad veri Dei converteret cultum. Principem itaque illorum Ratbodum in incredulitate perdurantem extra fines Fresianorum expulit in Danemarcam. Literatuur: Krusch, B. (ed.), 'Vita Dagoberti III regis Francorum', Monumenta Germaniae Historica, Scriptores rerum Merovingicarum 2 (Hannover 1888), 509-524, speciaal 517. Auteur: onbekend (geschreven eind 10de eeuw) Bron: Dorestad onthuld

1057 Oorkonde van Hendrik IV uit 1057: Quocirca omnium fidelium nostrorum presentium scilicet ac futurorum noverit industria, qualiter Willelmus Traiectensis ecclesie. venerabilis episcopus, que est constructa in honorem sancti Martini et aliorum sanctorum, obtulit obtutibus nostris quasdam auctoritates constitutionis regum antiquorum, Pippini videlicet et Karoli bone, memorie imperatoris augusti nec non Lodowici piissimi cesaris eiusque equivoci, Zuentiboldi quoque et Conradi, Ottonis quoque et Heinrici imperatorum, in quibus continebatur, quod ipsi ad prefatam ecclesiam sancti Martini concessissent omnem decimam de mancipiis terris theloneis et de negocio vel de omni re, undecumque ad partem regiam censum ius fisci exigere videbatur, et ut homines eiusdem ecclesie sub mundiburdio et tuitione ipsius ecclesie consisterent nec non et in ripis, Dorestatii, Dauentrie, Tiele universisque aliis locis in ipso episcopatu consistentibus, ut nec bannum nec fredum aut coniectum, quod ab ipsis giscot vocatur, contingere aut exactare presumeret. Precipientes quoque firmiter iusserunt, ut nullus iudex publicus neque quislibet ex iudiciaria potestate aut procuratores rei publice in ecclesias aut loca vel agros seu reliquas possessiones, quas moderno tempore in quibuslibet pagis vel territoriis infra ditionem regni illorum iuste et rationabiliter memorata tenet vel possidet ecclesia, vel ea, que deinceps iure ipsius sancti loci divina pietas voluerit augeri, ad causas audiendas aut freda exigenda aut mansiones vel paratas faciendas aut fideiussores tollendos aut homines ipsius ecclesie, tam ingenuos quam et servos iniuste distringendos neque ullas redibitiones aut illicitas occasiones requirendas suis futurisque temporibus ingredi audeat vel ea que supra memorata sunt penitus exigere presumat, et quicquid de prefatis rebus ius fisci exigere potest, integrum eidem ecclesie; concesserunt, scilicet utperpetuo tempore ei ad peragendum dei servicium augmentum et sublementum fiat. Ob firmitatem tamen rei, ut ista verius credantur, firmius recolantur, postulavitu nos predictus episcopus, ut prenominatorum regum morem exequentes huiuscemodi nostre auctoritatis preceptum ob amorem dei et reverentiam sancti Martini circa ipsam ecclesiam fieri censeremus. Literatuur: Muller Fz., S. & Bouman, A.C., (eds.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 I (Utrecht 1920), no. 218. op 23 april 1057 in Kaiserswerth bekrachtigd Bron: Dorestad onthuld

De onderstaande bronnen hebben geen betrekking op Dorestad. Het betreft enige van de vroegste bronnen van Wijk als directe opvolger van Dorestad.

1019 Oorkonde van aartsbisschop Heribert van Keulen uit 1019:Porro ex donatione eiusdem imperatoris [Otto III] possedi tres alias curtes Wich et Werchinge et Odinghe quas eodem regio jure illuc etiam tradidi; Literatuur: Muller Fz., S. & Bouman, A.C., (eds.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 I (Utrecht 1920), no. 172. overdracht van goederen aan de abdij van Deutz, op 3 mei 1019 bekrachtigd Bron: Dorestad onthuld

1160 bezittingen van de abdij van Deutz: Predium Wich in episcopatu Traiectensi et in pago Opgooi situm.Literatuur: Lamcomblet, T.J. (ed.), 'Die Benedictiner-Abtei zu Deutz', Archiv für die Geschichte des Niederrheins 5 (Düsseldorf 1866), 251-497, speciaal 267. aantekeningen over de abdij van Deutz, opgesteld rond 1160 Bron: Dorestad onthuld

1160 bepalingen van de abdij van Deutz: De Vuich ad cruces uillicus soluit sturionem unum. aut pro eo unum talentum monete traiectensis. In festo sancti Martini de censu illorum de Vuich. tria talenta. et XX maldra fabe. Similiter in festo sancti Lamberti de domibus et de animalibus suis. III talenta uillico soluere debent. Nemo ibi iure fori placitare uel iudicare debet. preter abbatem tuiciensem et eius uillicum. Coloniensis archiepiscopus noster ibi est aduocatus. preter cum nullus. Quotiens abbas illuc uenit. ad peticionem eius aut X. libras. aut C. maldra auene ciues de Vich illi dare consuevunt. Uiginti libras pro mutacione uillicationis abbati aliquando uidimus dari; Literatuur: Lamcomblet, T.J. (ed.), 'Die Benedictiner-Abtei zu Deutz', Archiv für die Geschichte des Niederrheins 5 (Düsseldorf 1866), 251-497, speciaal 276. aantekeningen over de abdij van Deutz, opgesteld rond 1160 Bron: Dorestad onthuld

1165 Heiligenleven van Meinwerk van Paderborn, rond 1165 geschreven: Denique villam in Reinwic cum attinentiis eius itemque ecclesiam et villam in Wic cum ipsius appenditiis beato Heriberto Coloniensi archiepiscopo ad monasterium, quod in Tuiciensi castro in honore sancte Marie perpetue virginis construxit, vendidit et manutergium altaris preciosum serico contextum ei tradidit et principali ecclesie beati Petri apostoli emporium in Resse cum sibi adiacentiis, ut ibi sepeliretur, dedit; Literatuur: Tenckhoff, F. (ed.), Vita Meinwerci Episcopi Patherbrunnensis, MGH SS in usum scolarum (59) (Hannover 1921), 71.bisschop Heribert van Keulen kocht in 1016 ten behoeve van de abdij van Deutz de villa Wijk Bron: Dorestad onthuld

1224 uitspraak in een geschil tussen de proost en het kapittel van Oudmunster: Omnes redditus decimarum in IIII ecclesiis, vidilicet in Woldrekem, Threle, Wic, et Floten, quos hactenus earundem ecclesiarum persone ... Literatuur: Heeringa, K., (ed.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 II ('s Gravenhage 1940), no. 716. oorkonde opgemaakt in Utrecht op 1 febr. 1224 Bron: Dorestad onthuld

1256 overdracht Wijkse goederen van de abdij van Deutz aan graaf Otto II van Gelre:... vendidimus nobili viro domino Ottoni, comiti Gelrensi, bona nostra sive allodia nostra in Elthingen, in Velpe, in Rinwic et in Wic cum omnibus suis pertinentiis scilicet vassallis, ministerialibus, hominibus, censualibus et servis, cum pratis etiam et pascuis, silvis et piscariis, viis et semitis, et aliis iuribus quibuscumque eisdem bonis attinentibus ... Literatuur: Ketner, F., (ed.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 III ('s Gravenhage 1949), no. 716. oorkonde opgemaakt in 1256 Bron: Dorestad onthuld

 

 

ITINERARIUM ANTONINI - ITINERARIUM BURDIGALENSE - ITINERARIUM GADITORUM - ITINERARIUM DE BARRO - ITINERARIUM MARITIMUM ANTONINI - ITINERARIUM EGERIAE - PTOLEMAEUS COSMOGRAPHIA - GUIDONIS GEOGRAPHICA - ANONYMUS RAVENNATIS - PLINIUS III-VI  - PEUTINGER KAART - PLAATSNAMENREGISTER .

 

  

Rodinbook